H5 herhaling/bijles

H5 herhaling/bijles
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H5 herhaling/bijles

Slide 1 - Tekstslide

Planning
Voorbereiden toets H5 Industriële revolutie
5.1 
5.3 
Pauze? 5 minuten bijkomen
5.2
5.4
Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Schrijf mee! 
Doe je niet mee ben je ook stil

Vragen is hand omhoog

Heel hoofdstuk

Slide 3 - Tekstslide

5.1 Industrie en samenleving 
Begin van de moderne tijd: Periode vanaf 1800

Tijd van burgers en stoommachines: de 19e eeuw

1800-1900 

Slide 4 - Tekstslide

Industriële revolutie 
begin 1800
reizen te voet, paard en/of zeilschip. Geen elektriciteit. Meeste mensen werkten op het land.
Verandering naar --> begin 1900
Industrie: Productie in fabrieken, veel handarbeid vervangen door machines. 
Nieuwe uitvindingen, Gloeilamp, stoommachine.
Mensen trokken massaal naar de stad. Urbanisatie 

Slide 5 - Tekstslide

Meer productie 
Productie in Nijverheid nam toe. (allerlei beroepen waarbij met de hand producten gemaakt werden).

Begon in Groot-Brittannië in 1750 (werkplaats van de wereld)
Daarna ook naar andere Westerse landen (Europa, Japan en VS)

Uitvinding stoommachine. 
Steenkool verbranden, hierdoor ontstaat stoom. de stoomdruk laat de machine werken. 

Slide 6 - Tekstslide

Stoommachine
In de textiel: spinnenwiel aangesloten op een stoommachine. 

Werkt dag en nacht. Niet afhankelijk van wind of water! 

Ook stoomtrein en stoomboot. 

Slide 7 - Tekstslide

Veranderingen in de industrie 
Naast steenkool ook aardgas. 

Er ontstonden nieuwe soorten industrie en veel nieuwe producten. 

Kunstmest, gloeilamp  

Slide 8 - Tekstslide

De industriële samenleving
- Een samenleving waarin meer dan de helft van de bevolking in steden woonde  en de meeste mensen werkten in de industrie- en dienstensector (alle banen buiten de fabriek en landbouw). 

Bevolking groeide snel. Groot-Brittannië in 100 jaar van 9 tot 33 miljoen inwoners. steden groeide snel.

Slide 9 - Tekstslide

Kapitalisme 
-economisch systeem gebaseerd op winst. 

Industrieel kapitalisme: de leiding van de economie kwam in handen van de fabrikanten. 
Bourgeoisie: groep van rijke burgers. 

Band tussen werkgever en werknemer werd onpersoonlijk.
Lage lonen en werknemers makkelijk ontslagen.

Slide 10 - Tekstslide

5.3 Sociale kwestie

Slide 11 - Tekstslide

Leven en werken in armoede 
De sociale kwestie: slechte werk- en leefomstandigheden van de arbeiders. 

armoede, kinderarbeid, groot verschil tussen arm en rijk. 

Uitbuiten (misbruik maken) van arbeiders. Laag loon, 12 tot 16 uur per dag zonder vakantie.
Overheid moest ingrijpen!

Slide 12 - Tekstslide

Sociale wetten
- wet voor steun aan mensen die minder goed voor zichzelf kunnen zorgen.

Kinderwetje van Van Houten
verbood het werken door kinderen jonger dan twaalf jaar in fabrieken. 

1901 leerplichtwet: einde alle arbeid van kinderen onder de twaalf jaar 

Slide 13 - Tekstslide

Arbeiders in actie 
Andere sociale wetten: 
-Verbod op nachtdienst voor vrouwen en kinderen onder de 16 jaar. 
-Uitkering voor invalide. 

Vakbonden: organisatie van werknemers. 
Steunden elkaar en dwongen betere arbeidsomstandigheden af. 

Staken en in gesprek met werkgevers.

Slide 14 - Tekstslide

Samen sta je sterk
Samen sta je sterk!


Slide 15 - Tekstslide

socialisten 
- Mensen die in de politiek streven naar meer gelijkheid.

Kwamen op voor de arbeidersklasse (bevolkingsgroep) . Wilden een minder groot verschil tussen arm en rijk. 

Arbeidersklasse grootste groep. 

Slide 16 - Tekstslide

Karl Marx 
Volgens zijn Ideologie (geheel van ideeën over de samenleving) was er een onverzoenlijke tegenstelling tussen de bezitloze arbeidersklasse, het 'proletariaat', en de bezittende klasse, de bourgeoisie

Oproep tot revolutie waar de arbeiders meer zeggenschap zouden krijgen. 

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Politieke partijen
Socialisten richten politiek partijen op. Probeerde zo vanuit hun ideeën invloed te hebben op het bestuur. 

SDAP (sociaal democratische arbeiders partij)
Kleur van socialisten = rood!

Vanaf 1900 lonen hoger en werkdagen korter. 
Steeds meer sociale wetten.

 

Slide 19 - Tekstslide

5.2 Democratie in Nederland

Slide 20 - Tekstslide

Het bestuur van Nederland 
Constitutionele monarchie met een parlement en een grondwet!! 
WTF betekent dat? 
Constitutie: regels voor de inrichting van de staat. = Grondwet
Monarch = koning
Parlement/ Staten generaal = Eerste en tweede kamer. zij controleren de regering (koning en alle ministers).

Slide 21 - Tekstslide

Koning Willem 1772-1843 
Nederland  van 1815 
Koning veel macht. Staatshoofd (persoon met meeste macht). Besloot over alles.

Parlement/Eerste en tweede kamer: keurden wetten goed. Hierin zitten ministers.
Hadden weinig macht. 
Koning maakte altijd de laatste keuze. Koning benoemde en ontsloeg zelf ministers.

Burgers weinig te zeggen.  

Slide 22 - Tekstslide

Nederland van 1815 tot 1830

Slide 23 - Tekstslide

Liberale invloed 
Belgen ontevreden met de koning. Belgische opstand 1830. 

Liberalisme : Streven in de politiek naar meer vrijheid. 
Wilden vrijheid van meningsuiting en persvrijheid. 
Ook wilden ze dat burgers invloed kregen op de politiek!

Burgers zouden het parlement moeten kiezen, NIET DE KONING! 

Slide 24 - Tekstslide

Het revolutiejaar 1848
Frankrijk = Koning weg, President! (gekozen door de burgers)

Duitsland, zweden, Italië, Zwitserland en Nederland volgden.

Slide 25 - Tekstslide

Nederland liberaal 
1848 onrustig. 
Koning Willem II bang afgezet te worden. 

"In één nacht van conservatief naar liberaal"

Vroeg de liberale leider Thorbecke een grondwet te maken. 


Slide 26 - Tekstslide

Grondwet van 1848
Vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, persvrijheid, vrijheid van vereniging en vergadering. 

Parlementair stelsel: Politiek systeem waarin het parlement de meeste macht had. 

Burgers kozen voortaan leden parlement. Democratie!
Minister-president = regeringsleider. 
Koning staatshoofd maar kan weinig meer. Onschendbaar. 

Slide 27 - Tekstslide

Uitbreiding van het kiesrecht
vanaf 1848 NL steeds democratischer. 

eerste jaren censuskiesrecht: 11% van de mannen mocht stemmen. Genoeg belasting betalen. 

door liberale en sociale wetten en druk, 
1917 alle mannen kiesrecht 
1919 algemeen vrouwenkiesrecht. 

Slide 28 - Tekstslide

 Parlementaire democratie
-een bestuurssysteem waarin de regering afhankelijk is van het parlement dat met algemeen kiesrecht is gekozen. 


Slide 29 - Tekstslide

5.4 Politiek en samenleving

Slide 30 - Tekstslide

Tegen de verlichting!
liberte egalite fraternite
De verlichting:  Vrijheid, gelijkheid, broederschap

De conservatieven: Zij wilden bestaande toestanden behouden en verzetten zich tegen meer vrijheid, gelijkheid en democratie. 
Zijn vóór de koning, de kerk en de adel. 

Ontstaan Confessionelen

Slide 31 - Tekstslide

Confessionelen
- Gingen in de politiek uit van het christelijk geloof en verwierpen ideeën van de verlichting.
Bijbel = de grondwet. 


Abraham Kuyper richt de antirevolutionaire partij (ARP) op. 

Slide 32 - Tekstslide

Schoolstrijd
Openbare scholen betaald door de overheid. 
vanaf 1848 vrijheid van onderwijs. 
Gelovigen konden hun eigen school oprichten= bijzondere scholen. 
Zij wilden ook geld van de overheid. 
Liberalen zijn tegen omdat zij vinden dat kinderen dom worden gehouden op bijzondere scholen.  


Slide 33 - Tekstslide

Schoolstrijd
- de strijd over het betalen van het bijzonder onderwijst door de overheid. 
protestanten en katholieken weer samenwerken om liberalen te verslaan.
Confessionelen wilden betaalde scholen 
socialisten wilden stemrecht. 
In 1917 beide door het parlement goedgekeurd.

Slide 34 - Tekstslide

Positie van vrouwen 
Politiek was een mannenzaak en vrouwen werden door de wet als kinderen behandeld.

begin 19e eeuw nog traditioneel, discriminatie
arme vrouwen moesten werken en voor de kinderen zorgen, rijke vrouwen moesten thuiszitten. 
Meisjes moesten naar een huishoudschool. 
priester kwam vertellen hoeveel kinderen je moest hebben

Slide 35 - Tekstslide

Feministen 
- iemand die streeft naar gelijke behandeling van vrouwen en mannen.

Emancipatie: toekenning van gelijke rechten. 

Vrouwen mochten een opleiding volgen, 
minder kinderen geboren (anticonceptiemiddelen

Vrouwenkiesrecht 1919!!

Slide 36 - Tekstslide