H22 woe 22-6-2025

H22 woe 22-6-2025
Vandaag:
  • Presentatie Joost en Leander
  • Herhaling uitleg wg en ng
  • Nakijken huiswerk blz 211 opdr 3, 4 en 5
  • Huiswerk =
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H22 woe 22-6-2025
Vandaag:
  • Presentatie Joost en Leander
  • Herhaling uitleg wg en ng
  • Nakijken huiswerk blz 211 opdr 3, 4 en 5
  • Huiswerk =

Slide 1 - Tekstslide

Presentatie
  • Let op: info Magister over op tijd inleveren PPP
  • Leander en Joost
  • Noteer Tips & Tops

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

WG of NG?
WG = alle ww in de zin + "te" en "aan het"
Het ow DOET iets
wg= zww of 1 of meer hww + zww
Mijn opa heeft mijn band geplakt.
wg= heeft geplakt

Slide 4 - Tekstslide

NG
NG = het ow IS iets/ iemand
NG bestaat uit 2 delen:
  1. ww- deel = kww + 1 of meer hww
  2. naamwoordelijk deel = zinsdeel met bn en/ of zn wat iets zegt over het ow
  3. het naamw. deel zet je tussen [....]

Slide 5 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen:

Mijn opa  gaat vanmiddag onze hond uitlaten.
  • Opa Doet iets
  • ww: gaat + uitlaten
  • gaat = hww
  • uitlaten = zww
  • wg= gaat uitlaten

Slide 6 - Tekstslide

NG:
Mijn opa blijft altijd aardig voor ons.
  • Opa IS iets --> aardig
  • is komt van KWW zijn
  • aardig = bn
  • NG= is [aardig]

Slide 7 - Tekstslide

vervolg vb NG:
Mijn opa is altijd behulpzaam gebleven.
  • Mijn opa IS iets.
  • ww=> is = hww  gebleven = kww
  • behulpzaam= bn
  • ng= is [behulpzaam] gebleven

Slide 8 - Tekstslide

vervolg ng:
Mijn opa/ zal/ altijd/ een behulpzame man/ willen blijven.
  • Mijn opa IS iets
  • ww=> zal = hww willen = hww blijven = kww
  • ng= zal [ een behulpzame man] willen blijven

Slide 9 - Tekstslide

Vanaf nu moet je dus aangeven of het gaat om een wg of ng
                                                                            Wat is het verschil? 
naamwoordelijk gezegde (ng)                                                                           werkwoordelijk gezegde (wg)
1. zijn                       Hij is tekenaar                                                                          doen                        Hij tekent
2.
3.
4.

Slide 10 - Tekstslide

'Doet' het onderwerp iets, of 'is/wordt' het onderwerp iets?
Ik loop elke dag een rondje om huis.
A
het onderwerp doet iets.
B
het onderwerp is/wordt iets.

Slide 11 - Quizvraag

In deze zin staat dus een werkwoordelijk/naamwoordelijk gezegde:
Ik loop elke dag een rondje om huis.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 12 - Quizvraag

wg of ng?
                                                                            Wat is het verschil? 
naamwoordelijk gezegde (ng)                                                                           werkwoordelijk gezegde (wg)
1. zijn                       Hij is tekenaar                                                                          doen                        Hij tekent
2. bestaat uit twee delen: werkwoordelijk en naamwoordelijk           bestaat uit alle werkwoorden
3. werkwoordelijk deel is kww of kww met hww                                        zww of zww met hww
4. naamwoordelijk deel is zn of bn en zegt iets over ow

Slide 13 - Tekstslide

Stappenplan
stap 1: Vind alle ww in de zin                                                                 De onlinelessen Nederlands zullen steeds beter worden.
stap 2: Zoek het belangrijkste ww in de zin                                   De onlinelessen Nederlands zullen steeds beter worden.
stap 3: Kijk of het belangrijkste ww 1 van de 7 kww is:                      worden is een van de 7 kww
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
stap 4: Kijk of je het ww kunt vervangen door                             De onlinelessen Nederlands zullen steeds beter worden.           
zijn, worden én blijven                                                                            De onlinelessen Nederlands zullen steeds beter zijn.
                           kan dit? Zo ja, dan is het een kww = ng               De onlinelessen Nederlands zullen steeds beter blijven.
                                             Zo nee, dan is het een zww = wg
stap 5: Kijk ter controle of het ow iets doet of iets is/wordt en kijk ter controle wat het ow dan is/wordt of doet?           beter
stap 6: Noteer het wg of ng. WG zijn alle ww, NG = werkwoordelijk + naamwoordelijk deel.  = zullen beter worden

Slide 14 - Tekstslide

Stap 1: wat zijn de werkwoorden in de zin?
Op school zullen de lessen vast heerlijk zijn.
A
zullen
B
heerlijk
C
zijn
D
zullen zijn

Slide 15 - Quizvraag

Stap 2: wat is het belangrijkste ww in de zin?
Op school zullen de lessen vast heerlijk zijn.
A
zullen
B
zijn

Slide 16 - Quizvraag

Stap 3: is het belangrijkste ww een van de 7 kww?
Op school zullen de lessen vast heerlijk zijn.
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quizvraag

Stap 4: Kun je het belangrijkste ww vervangen door zijn, worden en blijven?
Op school zullen de lessen vast heerlijk zijn.
A
ja
B
nee

Slide 18 - Quizvraag

Stap 5: Doet het ow iets of is het ow iets? En staat er iets in wat iets zegt over het ow?
Op school zullen de lessen vast heerlijk zijn.
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Noteer het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde van de zin:
'Op school zullen de lessen vast heerlijk zijn.'
Zet er ook bij of het een ng of wg is.

Slide 20 - Open vraag

Staat in deze zin een wg of ng? Noteer het wg of ng en vermeld ook of het wg of ng is.
Het begin van de zomer is altijd zo'n fijne tijd.

Slide 21 - Open vraag

Wat is het verschil tussen het WG en NG?
A
WG bestaat uit WW + werkwoordelijk deel
B
NG heeft een KWW, WG niet
C
WG heeft een KWW, NG niet
D
NG bestaat alleen werkwoorden

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het gezegde van onderstaande zin:

Jouw zelfgemaakte citroentaart met aardbeien is heel lekker geworden.
A
wg= is geworden
B
wg= zelfgemaakte is geworden
C
ng= is [lekker] geworden
D
ng= is [heel lekker] geworden

Slide 23 - Quizvraag

Noem alle koppelwerkwoorden

Slide 24 - Open vraag

Waar staan alleen KWW?
A
zijn hebben blijven
B
blijven lijken weten
C
zijn hebben worden
D
zijn worden blijven

Slide 25 - Quizvraag

Klopt het gezegde van deze zinnen?
1. De kinderen zijn gezellig. =NG
2. De kinderen spelen gezellig. =WG
A
1 en 2
B
Geen van beide
C
1
D
2

Slide 26 - Quizvraag

Klopt het gezegde van deze zinnen?
1. Het kind heeft muziek gemaakt. =NG
2. De muziek was prachtig. =NG
A
1 en 2
B
geen van beide
C
1
D
2

Slide 27 - Quizvraag

Klopt het gezegde van de zinnen?
1. Hij schijnt al thuis te zijn. =NG
2. Zij blijkt dat fijn te vinden. =NG
A
1 en 2
B
geen van beide
C
1
D
2

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het NG in de zin?
Zij blijkt blij te zijn met haar nieuwe jurk.
A
blijkt blij
B
blijkt blij te zijn
C
blij met haar nieuwe jurk
D
zij blijkt blij te zijn

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het NG in de zin?
De meeste dagen van je leven zijn prettig.
A
zijn leven
B
de meeste dagen van je leven zijn
C
leven prettig
D
zijn prettig

Slide 30 - Quizvraag