Go3: verwijswoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Verwijswoorden

Grammatica H3

Twee soorten woorden

De-woorden (mannelijk of vrouwelijk)

Het-woorden (onzijdig)

Het-woorden

Verwijs je naar met 'dat'

Dat boek is ontroerend

Verwijs je naar met zijn 

Het vliegtuig en zijn passagiers stortten neer. 

Het Amsterdam van vroeger kan niet tippen aan dat van vandaag

De-woorden

Mannelijk 

De fiets en zijn bagagedrager waren beschadidgd.

of vrouwelijk

De bevolking mag deze maand haar stem uitbrengen. 

Mannelijk of vrouwelijk?

De woorden zijn altijd mannelijk, tenzij... 

1)Ze een vrouw aangeven(wolfin, bibliothecaresse)

2)ze eindigen met

 

-heid, -nis, ing, -st,-schap,-te, de, -ie, -ij, -iek,-theek, -teit, -uur

Meervouden (zij, hun, hen)

Niet: hun hebben 

Wel: zij hebben

In het meervoud zijn 'zij, ze' onderwerp. 

Hen = lv in een zin 

Ik wachtte hen op, zodat we samen konden fietsen.

Hun = mv in een zin

Ik geef hun een boek  

Na een voorzetsel ook altijd 'hen'

Ik geef aan hen een boek.

'Wat' verwijst naar een heleboel

1. Dat en datgene 

Datgene wat ik wilde doen, is niet zo belangrijk meer.

2. een onbepaald voornaamwoord (alles, iets)

Alles wat ik ooit wilde, is werkelijkheid geworden.

3. overtreffende trap

Het duurste wat ik op Schiphol zag, was een horloge van Raymond Weil

4. Naar een hele zin

De kinderen keken een tv-programma, wat wij goed vonden.

Dieren/dingen

Daar/waar + voorzetsel

De aardbei waarbij het kroontje erop zit.

De koe waarvan we melk wilden. 

Naar mensen

VZ + wie

De kapper van wie ik korting krijg. 

De hond waarvan ik houd.

Heeeeel veel informatie.

Even laten bezinken 

Maak opdrachten 

Opdracht 1 en 2