Voltooide Tijd - woensdag 2 november 2022

Wat weet je van.....
de voltooide tijd?
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat weet je van.....
de voltooide tijd?

Slide 1 - Tekstslide

Voltooide Tijd
* In het verleden
* Het is klaar, afgelopen

* Twee werkwoorden:
1. hebben + voltooid deelwoord
2. zijn + voltooid deelwoord

Slide 2 - Tekstslide

Voltooid Deelwoord
Regelmatig:          ge___(stam)___d/t  

Onregelmatig:           ge__(stam) ___en

Slide 3 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden
volgen een regel:

werkwoord:       fietsen
de stam:              ?

Slide 4 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden
volgen een regel:

werkwoord:       fietsen
de stam:              fiets

Slide 5 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden
volgen een regel:

werkwoord:       fietsen
de stam:              fiets
ge + stam:           ?
              

Slide 6 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden
volgen een regel:

werkwoord:       fietsen
de stam:              fiets
ge + stam:         gefiets
                

Slide 7 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden
volgen een regel:

werkwoord:       fietsen
de stam:              fiets          (ik vorm)
ge + stam:         gefiets
+ d / t:                    ?

Slide 8 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden
volgen een regel:

werkwoord:     fietsen
de stam:            fiets
ge + stam:        gefiets
+ d / t:                 gefietst

Slide 9 - Tekstslide

NOG EEN WERKWOORD
werkwoord:         wonen
stam:                      ?

Slide 10 - Tekstslide

NOG EEN WERKWOORD
werkwoord:         wonen
stam:                      woon


Slide 11 - Tekstslide

NOG EEN WERKWOORD
werkwoord:         wonen
stam:                      woon
ge + stam:             ?


Slide 12 - Tekstslide

NOG EEN WERKWOORD
werkwoord:         wonen
stam:                      woon
ge + stam:           gewoon

Slide 13 - Tekstslide

NOG EEN WERKWOORD
werkwoord:         wonen
stam:                     woon
ge + stam:           gewoon
+ d / t:  

Slide 14 - Tekstslide

NOG EEN WERKWOORD
werkwoord:     wonen
stam:                  woon
ge + stam:        gewoon
+ d / t :                gewoond

Slide 15 - Tekstslide

Vraag:
wanneer gebruik je _d? (gewoond)
wanneer gebruik je -t? (gewerkt)

Slide 16 - Tekstslide

Hele werkwoord zonder EN
Zit de letter in SOFTKETCHUP X ?           t' KoFSCHiP

Dan voeg je -t toe.

Zit de letter niet in SOFTKETCHUP X ?

Dan voeg je -d toe.

Slide 17 - Tekstslide

s o f t k e t ch u p     => t
alle andere letters   =>d

werken
ge + werk + ?
gewerkt

Slide 18 - Tekstslide

s o f t k e t ch u p     => t
alle andere letters   =>d

wonen
ge + woon + ?
gewoond

Slide 19 - Tekstslide

(t' Kofschip)           + t

Slide 20 - Tekstslide

Geef de stam en het voltooid deelwoord van: Pakken

Slide 21 - Open vraag

Geef de stam en het voltooid deelwoord van: Schilderen

Slide 22 - Open vraag

Geef de stam en het voltooid deelwoord van: Hopen

Slide 23 - Open vraag

Geef de stam en het voltooid deelwoord van: Tekenen

Slide 24 - Open vraag

Geef de stam en het voltooid deelwoord van: Leven

Slide 25 - Open vraag

Geef de stam en het voltooid deelwoord van: Reizen

Slide 26 - Open vraag

Geef de stam en het voltooid deelwoord van: Wandelen

Slide 27 - Open vraag

Geef de stam en het voltooid deelwoord van: Maken

Slide 28 - Open vraag

Werkwoorden met een prefix
krijgen geen ge-

gebruiken
verhuizen
bestellen
herkennen
ontdekken

Slide 29 - Tekstslide

Werkwoorden met een prefix
krijgen geen ge-

gebruiken      >     gebruikt
verhuizen      >     verhuisd
bestellen       >     besteld
herkennen    >     herkend
ontdekken    >     ontdekt

Slide 30 - Tekstslide

Nu zinnen maken!
Wat hebben we nodig?
Twee hulpwerkwoorden.

* hebben
* zijn

Slide 31 - Tekstslide

De volgorde in de zin
Ik heb mijn huiswerk gemaakt.
Zij heeft haar moeder gebeld.
We hebben een portret geschilderd.

Ik ben naar school gefietst.
Hij is op vakantie geweest.
Ze zijn te laat naar school gegaan.

Slide 32 - Tekstslide

De volgorde:
- onderwerp (subject)
- persoonsvorm (hebben/zijn)
- rest van de zin
- voltooid deelwoord

Slide 33 - Tekstslide

Zet in de voltooide tijd:
Ali maakt muziek.

Slide 34 - Open vraag

Zet in de voltooide tijd:
Casper zegt geen woord.

Slide 35 - Open vraag

Zet in de voltooide tijd:
Maria tekent een mooi portret.

Slide 36 - Open vraag

Zet in de voltooide tijd:
Stefan luistert goed naar de juf.

Slide 37 - Open vraag

Zet in de voltooide tijd: Samuel gaat na de les direct naar huis.

Slide 38 - Open vraag

Zet in de voltooide tijd:
Vildan en Rihab stoppen met kletsen.

Slide 39 - Open vraag

Zet in de voltooide tijd:
Het regent de hele dag.

Slide 40 - Open vraag

Zet in de voltooide tijd:
Louise verhuist naar Amerika.

Slide 41 - Open vraag

Zet in de voltooide tijd: Samantha en Sofia gaan op de fiets naar de markt.

Slide 42 - Open vraag

Zet in de voltooide tijd:
Kees komt op tijd naar de les.

Slide 43 - Open vraag

Zet in de voltooide tijd:
Melvin studeert in Canada

Slide 44 - Open vraag

Zet in de voltooide tijd:
Ik stop met roken.

Slide 45 - Open vraag

Slide 46 - Tekstslide