Nederlands 2vwo - Lezen H2

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemiddag klas 2K

Vandaag...
- Stillezen
- Herhaling Lezen H2
- Feedback artikel

Leerdoel:
- Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
- Ik kan concluderende, oorzakelijke en vergelijkende verbanden in een tekst herkennen

Huiswerk vrijdag 15 oktober:
- Definitieve versie van artikel inleveren

Huiswerk dinsdag 26 oktober:
- Maken: Lezen hoofdstuk 3, startopdracht + 1, 2, 4
- Leren: theorie Lezen hoofdstuk 3, blz. 72/73

Huiswerk donderdag 28 oktober:
Repetitie Lezen hoofdstuk 1, 2, 3

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemiddag klas 2K

Vandaag...
- Stillezen
- Herhaling Lezen H2
- Feedback artikel

Leerdoel:
- Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
- Ik kan concluderende, oorzakelijke en vergelijkende verbanden in een tekst herkennen

Huiswerk vrijdag 15 oktober:
- Definitieve versie van artikel inleveren

Huiswerk dinsdag 26 oktober:
- Maken: Lezen hoofdstuk 3, startopdracht + 1, 2, 4
- Leren: theorie Lezen hoofdstuk 3, blz. 72/73

Huiswerk donderdag 28 oktober:
Repetitie Lezen hoofdstuk 1, 2, 3

Slide 1 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld
Ik ga iedere dag op de fiets naar school.
Het regent.
Ik ga met de trein.


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Welk verband staat in de volgende zinnen:
Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
concluderend verband
D
oorzakelijk verband

Slide 6 - Quizvraag

Welk verband zie je in de volgende zin:
Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
tegenstellend verband
B
chronologisch verband
C
toelichtend verband
D
vergelijkend verband

Slide 7 - Quizvraag

Welk verband zie je in deze zin:
We willen Pietje Puk graag in onze groep vanwege zijn vriendelijkheid. Ook is hij altijd erg behulpzaam.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
chronologisch verband
D
tegenstellend verband

Slide 8 - Quizvraag

Welk verband zie je in de volgende zin:
Net als in Amerika, gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodrestaurants.
A
vergelijkend verband
B
oorzakelijk verband
C
opsommend verband
D
redengevend verband

Slide 9 - Quizvraag

Ik kan een chronologisch, opsommend, tegenstellend en toelichtend verband herkennen
Ja
Nee, ik wil graag meer uitleg

Slide 10 - Poll

Ik kan een concluderend, redengevend, oorzakelijk en vergelijkend verband herkennen
Ja
Nee, ik wil graag meer uitleg

Slide 11 - Poll

Feedback artikel

Slide 12 - Tekstslide

En nu...
- Vul de rubric in bij het bouwplan/artikel van je buurman/buurvrouw. Wees kritisch! Daar heeft de schrijver alleen maar profijt van!

- Pas het bouwplan/artikel waar nodig aan. Ik kijk de versie na die op 15 oktober bij opdrachten in Teams staat.

Slide 13 - Tekstslide

Terugblik Lezen h1
- Ik kan onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken
- Ik kan kernzinnen herkennen
- Ik kan een korte tekst samenvatten

Slide 14 - Tekstslide

De hoofdgedachte geeft antwoord op de volgende vraag:
A
Wat is het belangrijkste dat over het onderwerp wordt gezegd?
B
Wat is de mening van de schrijver?
C
Wat is de kernzin?
D
Wat is het onderwerp van de tekst?

Slide 15 - Quizvraag

De hoofdgedachte vind je:
A
In de inleiding of de kern
B
In de inleiding of het slot
C
In de kern of het slot
D
In de laatste zin

Slide 16 - Quizvraag

Lezen hoofdstuk 2:
- Ik kan tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden
- Ik kan concluderende, redengevende, oorzakelijke en vergelijkende verbanden in een tekst herkennen


Slide 17 - Tekstslide

Signaalwoorden geven het verband in een tekst aan tussen ...
A
alinea's
B
woorden
C
woorden en zinnen
D
woorden, zinnen en alinea's

Slide 18 - Quizvraag

Voorbeeld
Ik ga iedere dag op de fiets naar school. Omdat het regent, ga ik met de trein.

Wat geeft het woord 'omdat' aan in deze zin?




Slide 19 - Tekstslide

Chronologisch verband
Beschrijft gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde.

Signaalwoorden: vroeger, later, nu, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl, dadelijk, intussen, binnenkort
Jaartallen en data kunnen ook een chronologisch verband aangeven. 

Vroeger speelde ik erg graag buiten, nu zit ik liever achter de computer.

Slide 20 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Vroeger kwam ik altijd te laat in de les.
A
vroeger
B
kwam
C
altijd
D
laat

Slide 21 - Quizvraag

Opsommend verband
In een opsommend verband worden dingen achter elkaar genoemd. 

Signaalwoorden: ten eerste, ten tweede, om te beginnen, bovendien, ook, verder, ten slotte, en, niet alleen ... (maar) ook
Liggende streepjes (-) of getallen (1, 2, 3) horen hier ook bij.

Ten eerste vind ik dat je op tijd moet komen en je moet ook je spullen op orde hebben.

Slide 22 - Tekstslide

Wat zijn de signaalwoorden in deze zin:
Ik heb veel hobby's. Ten eerste sport ik graag, bovendien speel ik vaak FIFA en ik lees weleens een boek.
A
ten eerste, graag, bovendien
B
graag, bovendien, vaak
C
ten eerste, bovendien, en
D
bovendien, vaak, en

Slide 23 - Quizvraag

Tegenstellend verband
In een tegenstellend verband worden tegenovergestelde dingen genoemd. 

Signaalwoorden: maar, tegenover, daarentegen, toch, echter, hoewel, ofschoon, desondanks, aan de ene kant ... aan de andere kant

In het weekend heb ik een baantje, maar doordeweeks heb ik daarvoor geen tijd.

Slide 24 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij houdt erg van gamen, daarentegen speelt zij liever buiten.
A
erg
B
gamen
C
daarentegen
D
liever

Slide 25 - Quizvraag

Uitleggend/toelichtend verband
In een uitleggend of toelichtend verband wordt extra informatie gegeven bij een onderwerp, vaak in de vorm van een voorbeeld.

Signaalwoorden: bijvoorbeeld, zo, als, zoals, denk aan, ter illustratie, dat wil zeggen, met andere woorden

Een brommer rijdt 1 op 12. Dat wil zeggen dat je met 1 liter benzine 
12 kilometer kunt rijden. 

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
In de lente bloeien veel bloemen, zoals de narcis, de tulp en de hyacint.
A
in
B
lente
C
veel
D
zoals

Slide 27 - Quizvraag

Redengevend verband
Een redengevend verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.

Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege

Voor voetbalwedstrijden heb je een goede conditie nodig, daarom train ik 2x per week. 

Slide 28 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Omdat zij altijd te laat uit bed kwam, heeft haar moeder een nieuwe wekker voor haar gekocht.
A
omdat
B
altijd
C
uit
D
voor

Slide 29 - Quizvraag

Oorzakelijk verband
Een oorzakelijk verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).

Signaalwoorden: door, doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te

Door de hevige regenval, was de weg overstroomd. 

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Het waait ontzettend hard, daardoor vallen er veel takken van de bomen.
A
waait
B
ontzettend
C
daardoor
D
veel

Slide 31 - Quizvraag

Vergelijkend verband
Met een vergelijkend verband maakt de schrijver iets duidelijk door een verschil of een overeenkomst te noemen.

Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met

Net als bij Nederlands, is begrijpend lezen bij Engels ook belangrijk.

Slide 32 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij wil later advocaat worden, zoals zijn moeder dat ook is.
A
later
B
zoals
C
moeder
D
dat

Slide 33 - Quizvraag

Concluderend verband
Bij een concluderend verband trekt de auteur een conclusie uit informatie eerder in de tekst.

Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook

Jip wilde niet naar de dierentuin, Anke wilde niet naar het pretpark en ik wilde niet naar het zwembad; kortom we konden het niet eens worden over wat we gingen doen. 

Slide 34 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Hij praatte duidelijk, keek het publiek aan en zijn slides waren overzichtelijk. Al met al gaf hij een prima presentatie.
A
duidelijk
B
overzichtelijk
C
al met al
D
prima

Slide 35 - Quizvraag

Voorwaardelijk verband
Bij een voorwaardelijk verband wordt er duidelijk gemaakt onder welke voorwaarde(n) iets gebeurt.

Signaalwoorden: als (...dan), indien, tenzij, mits

Als je nu meteen vertrekt, dan kun je nog op tijd zijn voor de wedstrijd.

Slide 36 - Tekstslide

Wat is het signaalwoord in deze zin:
Wanneer jij aardig tegen mij bent, zal ik dat ook tegen jou zijn.
A
wanneer
B
zijn
C
ook
D
mij

Slide 37 - Quizvraag

En nu...
Maak van Lezen hoofdstuk 2
- startopdracht
- opdracht 1, 2, 4

Slide 38 - Tekstslide