2018-II tekst 1 Wie goed doet...

2018-II tekst 1
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

2018-II tekst 1

Slide 1 - Tekstslide

Markeer en omcirkel
Houd je markeerstift steeds bij de hand. Markeer:
~ de kernzin van iedere alinea
~ de zinnen die geciteerd worden in de vraag
~ de delen van een vraag die extra aandacht verdienen

Omcirkel:
~ belangrijke signaalwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 1
Welke uitspraak over de inhoud van de alinea’s 1 tot en met 3 van tekst 1 is juist, in relatie tot de inhoud van alinea 4?
De alinea’s 1 tot en met 3 beschrijven
A actuele situaties die aantonen dat vluchtelingen in Nederland welkom zijn, terwijl uit alinea 4 blijkt dat ze dat niet zijn.
B anekdotes die er aanleiding toe geven dat de Nederlandse media gewantrouwd worden, wat bevestigd wordt in alinea 4.
C de wensen van het Nederlandse volk en die van het kabinet, waartussen een tegenstelling bestaat die duidelijk wordt in alinea 4.
D voorbeelden van positief nieuws over vluchtelingen, terwijl in alinea 4 staat dat die voorbeelden niet in het nieuws komen. 

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 1
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 4 - Quizvraag

Kernzinnen alinea 1 t/m 4
(1) In Kapelle moest er een wachtlijst komen – niet voor vluchtelingen, maar voor vrijwilligers.
(2) Terwijl het kabinet inzet op ‘sobere opvang’ staan er duizenden Nederlanders te dringen om te helpen.
(3) De sociale media doen hun naam ineens eer aan. 
(4) het goede is zo alomtegenwoordig dat we het niet zien, zeker niet op het journaal.

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 1
De alinea’s 1 tot en met 3 beschrijven
A actuele situaties die aantonen dat vluchtelingen in Nederland welkom zijn, terwijl uit alinea 4 blijkt dat ze dat niet zijn. --> onjuist: uit de kernzin van alinea 4 blijkt juist: 'het goede is zo alomtegenwoordig dat we het niet zien.'
B anekdotes die er aanleiding toe geven dat de Nederlandse media gewantrouwd worden, wat bevestigd wordt in alinea 4. --> onjuist: er staat nergens in alinea 4 dat de media gewantrouwd moeten worden.
C de wensen van het Nederlandse volk en die van het kabinet, waartussen een tegenstelling bestaat die duidelijk wordt in alinea 4. --> onjuist: er wordt niet gesproken over wensen.
D voorbeelden van positief nieuws over vluchtelingen, terwijl in alinea 4 staat dat die voorbeelden niet in het nieuws komen. 

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 2 
“Vertrouwen in de mensheid? Wacht even – voor veel mensen geldt eerder het tegenovergestelde.” (regels 37-39)
Hieronder staan vier beweringen over deze uitspraak.
1 De uitspraak benadrukt dat het ongepast is voor de mensen om geen vertrouwen te hebben in de mensheid.
2 De uitspraak maakt de mensen belachelijk die geen vertrouwen hebben in de mensheid.
3 De uitspraak versterkt de tegenstelling tussen de mensen die wel en de mensen die geen vertrouwen hebben in de mensheid.
4 De uitspraak zet de lezer op het verkeerde been om zo het standpunt over vertrouwen in de mensheid subtieler te maken. Welke bewering is juist?

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 2
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 8 - Quizvraag

Vraag 2 
“Vertrouwen in de mensheid? Wacht even – voor veel mensen geldt eerder het tegenovergestelde.” (regels 37-39)
Hieronder staan vier beweringen over deze uitspraak.
1 De uitspraak benadrukt dat het ongepast is voor de mensen om geen vertrouwen te hebben in de mensheid.
2 De uitspraak maakt de mensen belachelijk die geen vertrouwen hebben in de mensheid.
3 De uitspraak versterkt de tegenstelling tussen de mensen die wel en de mensen die geen vertrouwen hebben in de mensheid. --> C
4 De uitspraak zet de lezer op het verkeerde been om zo het standpunt over vertrouwen in de mensheid subtieler te maken. Welke bewering is juist?

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 3 
Bij welke alinea begint deel 2? 

Een illustratie van het kantelen van een geschetst mensbeeld

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 3
Alinea 9

Vanaf alinea 9 wordt een voorbeeld uitgewerkt: "Op 29 augustus 2005 brak de hel los in New Orleans." (r. 97-98)  
"Pas veel later,  ontdekten wetenschappers dat er iets heel anders was gebeurd in New Orleans. De stad was niet overspoeld door egoïsme en anarchie. De stad was overspoeld door samenwerking, empathie en heldhaftigheid. " (r. 156-166)
 

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 4 
Bij welke alinea begint deel 5? 

Aanbevelingen om te komen tot een positiever mensbeeld

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 4
Alinea 20

"Misschien begint een beter mensbeeld met het vertellen van een
ander verhaal." (r.257)
 

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 5 
“‘Ik ben goed, wij zijn slecht’” (regel 93)
 Wat wordt met deze zin bedoeld binnen de context van tekst 1?
A De mens is van nature geneigd het goede te doen, maar in groepen komt al snel het slechte in de mens naar boven.
B Er bestaan veel individuele interpretaties van ‘goed’ en ‘slecht’, waardoor niet collectief vast te stellen is wat goed en slecht is.
C We zijn ervan overtuigd dat we zelf het goede doen, maar in de praktijk blijkt de mens als soort toch slecht voor de wereld.
D Wij vinden de mens als soort slecht door wat we over anderen horen en zien, maar we vinden onszelf een positieve uitzondering. 

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 5
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 15 - Quizvraag

Alinea 8
Markeer de zin in de tekst en lees de zinnen ervoor en erna.
 Maar waar komt ons zwarte mensbeeld dan vandaan? Het punt is niet dat mensen denken dat ze zélf egoïstisch zijn. Integendeel, uit de meeste onderzoeken blijkt dat we onszelf en onze directe omgeving bovengemiddeld sociaal vinden. Pas als het gaat over de mensen die we
niet kennen, worden we pessimistischer. “Ik ben goed, wij zijn slecht”, dat is het dominante mensbeeld. Het eerste weten we uit ervaring, het
tweede zien we op televisie. 

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 5 
“‘Ik ben goed, wij zijn slecht’” (regel 93)
 Wat wordt met deze zin bedoeld binnen de context van tekst 1?
A De mens is van nature geneigd het goede te doen, maar in groepen komt al snel het slechte in de mens naar boven.
B Er bestaan veel individuele interpretaties van ‘goed’ en ‘slecht’, waardoor niet collectief vast te stellen is wat goed en slecht is.
C We zijn ervan overtuigd dat we zelf het goede doen, maar in de praktijk blijkt de mens als soort toch slecht voor de wereld.
D Wij vinden de mens als soort slecht door wat we over anderen horen en zien, maar we vinden onszelf een positieve uitzondering. 

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 6
Welk van de onderstaande uitspraken geeft de beste karakterisering van
de alinea’s 9 tot en met 12?

De alinea’s 9 tot en met 12 bevatten
A argumentatie voor het standpunt dat het gedrag van de mensen in New Orleans schandalig is.
B de toelichting bij de ontdekkingen van de wetenschappers over mensbeelden.
C een beschrijving van de werkwijze van de media en de gevolgen daarvan aan de hand van de ramp door de orkaan Katrina.
D voorbeelden van een situatie waarin mensen elkaar nodig hebben. 

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 6: De alinea's 9 tot en met 12 bevatten
A
argumentatie
B
toelichting
C
beschrijving
D
voorbeelden

Slide 19 - Quizvraag

Kernzinnen alinea's 9 t/m 12
(9) Op 29 augustus 2005 brak de hel los in New Orleans.
(10) Het duurde niet lang of de kranten stonden vol met berichten over plunderingen, verkrachtingen en schietpartijen.
(11) Het was dit beeld van New Orleans dat de wereld over ging.  
(12) de natuurramp had duidelijk gemaakt wat er onder de
oppervlakte schuilt. Een monster. 

Slide 20 - Tekstslide

Vraag 6

De alinea’s 9 tot en met 12 bevatten
A argumentatie voor het standpunt dat het gedrag van de mensen in New Orleans schandalig is. --> Vanaf alinea 13 blijkt juist dat 'De stad was overspoeld door samenwerking, empathie en heldhaftigheid.'
B de toelichting bij de ontdekkingen van de wetenschappers over mensbeelden. --> 'Orkaan Katrina' of 'New Orleans' ontbreken.
C een beschrijving van de werkwijze van de media en de gevolgen daarvan aan de hand van de ramp door de orkaan Katrina.
D voorbeelden van een situatie waarin mensen elkaar nodig hebben. --> Er wordt maar één voorbeeld uitgewerkt en het doel is niet om aan te tonen dat mensen elkaar nodig hebben.

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 7 
“New Orleans had een klein gaatje geopend in ‘de dunne korst op het kolkende magma van de menselijke natuur’. En de natuurramp had duidelijk gemaakt wat er onder de oppervlakte schuilt. Een monster.” (regels 150-155)
In alinea 14 wordt plundergedrag beschreven.
Waarom ondersteunt dit plundergedrag niet het beeld dat de mens een monster is? 
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. (Dus: voorzien van hoofdletter en punt.)

Slide 22 - Tekstslide

Alinea 14
 Zeker, er waren voorbeelden van asociaal gedrag te vinden. Maar onderzoekers van het Disaster Research Center van de Universiteit van Delaware concludeerden in 2006 dat “de overweldigende meerderheid van het spontane gedrag prosociaal was”. Honderden groepen werden geformeerd om mensen te redden. Een van die groepen noemde zich de
Robin Hood Plunderaars: elf vrienden die voedsel, kleren en medicijnen
uitdeelden onder de mensen in de grootste nood. 

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 7
Het plundergedrag was prosociaal / bedoeld om mensen te redden. / Het was Robin Hoodgedrag.

Spelling en grammatica tellen mee!

Slide 24 - Tekstslide

Vraag 8
Welke functie hebben de alinea’s 13 tot en met 15 ten opzichte van de
alinea’s 9 tot en met 12? De alinea’s 13 tot en met 15
A nuanceren het door de journalisten geschetste mensbeeld in de alinea’s 9 tot en met 12.
B ontkrachten het beeld van de journalisten uit de alinea’s 9 tot en met 12.
C relativeren de problemen van de mensen in New Orleans uit de alinea’s 9 tot en met 12.
D verklaren de reactie van de media zoals die wordt beschreven in de alinea’s 9 tot en met 12. 

Slide 25 - Tekstslide

van zijn kracht beroven
helder maken
minder rechtlijnig maken
op het betrekkelijke van iets wijzen
nuanceren
ontkrachten
relativeren

verklaren

Slide 26 - Sleepvraag

nuanceren
Het woord 'nuanceren' betekent het gedetailleerder maken van een bepaalde situatie of uitspraak. Wanneer iemand iets nuanceert, belicht hij of zij meerdere dimensies van een bepaalde situatie, waardoor een vollediger beeld van deze situatie ontstaat.
Ik wil het standpunt graag nuanceren.
Hij deed een genuanceerd (verfijnd) voorstel. 

Slide 27 - Tekstslide

relativeren
Het betrekkelijke ergens van inzien of aangeven. 
Als je iets relativeert, vergelijk je het met andere dingen. Je beschouwt het dus niet als een alleenstaand ding, waardoor je een nuchterder, realistische beeld krijgt van de zaken.
Je moet dat probleem relativeren: er zijn ergere dingen. 
Het belang van een academische titel op de arbeidsmarkt moet gerelativeerd worden.

Slide 28 - Tekstslide

Vraag 8
A
nuanceren het mensbeeld
B
ontkrachten het beeld
C
relativeren de problemen
D
verklaren de reactie

Slide 29 - Quizvraag

Vraag 9 
“De ramp in New Orleans is een extreem voorbeeld, maar de dynamiek is steeds dezelfde” (regels 223-225)
Verspreid over tekst 1 werkt de auteur die dynamiek ook uit voor de vluchtelingencrisis.
Vat in het onderstaande schema samen hoe die dynamiek voor de vluchtelingencrisis wordt uitgewerkt in tekst 1. Neem daartoe het schema over en vul het aan.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.  (Dus: voorzien van hoofdletter en punt.)

Slide 30 - Tekstslide

Alinea 18
De ramp in New Orleans is een
extreem voorbeeld, maar de dynamiek is steeds dezelfde: er is een collectieve tegenslag (fase 1), er komt een
golf van samenwerking (fase 2), die vervolgens weer de kop wordt ingedrukt (fase 4) door de op hol geslagen nieuwsfabriek (fase 3). 

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 9
fase (alinea 18)
uitwerking fase voor de vluchtelingencrisis
1. Er is collectieve tegenslag. / Er is een
ramp gebeurd.
2. Er is een golf van samenwerking.
(3. De nieuwsfabriek slaat op hol.)
4. De golf van samenwerking wordt
de kop ingedrukt.

Slide 32 - Tekstslide

Alinea 19
 Neem de vluchtelingencrisis: als mensen zich nu zorgen maken over vechtpartijen, verkrachtingen en een
‘onhoudbare’ toestroom, dan heeft dat alles te maken met wat ze op televisie zien. 

Slide 33 - Tekstslide

Vraag 9
fase (alinea 18)
uitwerking fase voor de vluchtelingencrisis
1. Er is collectieve tegenslag. / Er is een
ramp gebeurd.
Er komen vluchtelingen naar Nederland.
2. Er is een golf van samenwerking.
Vrijwilligers zorgen voor hulp aan de
vluchtelingen. / Duizenden Nederlanders dringen om te helpen (alinea 2)
(3. De nieuwsfabriek slaat op hol.)
Televisie spreekt / Media spreken over
vechtpartijen, verkrachtingen, ‘onhoudbare’ toestroom. (alinea 19)
4. De golf van samenwerking wordt
de kop ingedrukt.
Mensen zien vluchtelingen als een probleem. 

Slide 34 - Tekstslide

Vraag 9
Per juist element op de juiste plaats krijg je 1 punt. Dus 6 punten te behalen.
 
Spelling en grammatica worden beoordeeld. De antwoorden moeten in volledige zinnen gegeven worden: beginnend met een hoofdletter, eindigend met een punt. 

Slide 35 - Tekstslide

Vraag 10
De voorbeelden van het nieuws over de orkaan Katrina in New Orleans en over de vluchtelingencrisis in Nederland maken volgens tekst 1 duidelijk wat het uiteindelijk effect is van dergelijke nieuwsberichten over dit soort
gebeurtenissen.
Welk uiteindelijk effect is dat?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 36 - Tekstslide

Vraag 10
We krijgen er een verkeerd/vertekend mensbeeld door.

Niet: We krijgen een verkeerd beeld. (Onvolledig: mensbeeld ontbreekt)
Niet: Mensen worden gemanipuleerd door het nieuws. (Waar leidt dat uiteindelijk toe?)

Slide 37 - Tekstslide

Vraag 11 - 2 punten
Welke van de onderstaande zinnen drukt het best uit wat de hoofdgedachte is van tekst 1?

A De media berichten vrijwel alleen over de slechte kanten van de maatschappij en dat leidt tot een onterecht negatief mensbeeld.
B Mensen zijn geen onbeschaafde apen maar worden geboren met de potentie om een goed of slecht mens te worden.
C Omdat het goede zo aanwezig is dat we het niet zien, zeker niet in de media, hebben we geen vertrouwen in onszelf en elkaar.
D Uit recente ervaring blijkt dat mensen na een ramp meestal rustig blijven en zich vooral sociaal gedragen. 

Slide 38 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Een vraag over de hoofdgedachte maak je het best door eerst voor jezelf te formuleren wat nu het belangrijkste is wat de schrijver over het onderwerp zegt. Daarna vergelijk je jouw antwoord met de meerkeuzemogelijkheden. 

Slide 39 - Tekstslide


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 40 - Quizvraag

Vraag 11 - 2 punten
A De media berichten vrijwel alleen over de slechte kanten van de maatschappij en dat leidt tot een onterecht negatief mensbeeld.
B Mensen zijn geen onbeschaafde apen maar worden geboren met de potentie om een goed of slecht mens te worden. --> Klopt:  'Het punt is: mensen worden niet
goed of slecht geboren. Ze worden geboren met de potentie om goed of slecht te worden.' Maar belangrijker is dat de schrijver ons wil overtuigen van een positief mensbeeld.
C Omdat het goede zo aanwezig is dat we het niet zien, zeker niet in de media, hebben we geen vertrouwen in onszelf en elkaar. --> Het tweede gedeelte maakt deze hoofdgedachte onjuist.
D Uit recente ervaring blijkt dat mensen na een ramp meestal rustig blijven en zich vooral sociaal gedragen. --> Klopt, maar deze hoofdgedachte reikt niet ver genoeg. Waar leidt dat toe (in de media?)

Slide 41 - Tekstslide

Vraag 12
“Waarom weten we dat niet?” (tekstfragment 1, alinea 2)
Welke verklaring voor deze onwetendheid wordt zowel in tekstfragment 1 als in tekst 1 gegeven?

Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. 

Slide 42 - Tekstslide

Alinea 2 (tekstfragment)
 Waarom weten we dat niet? Misschien moeten we beginnen met te erkennen dat we alle ellende die vandaag op ons af komt niet zelf waarnemen, laat staan persoonlijk meemaken. Sterker: met dat ‘zelf’ gaat het veelal prima. Jaar in, jaar uit laat het Centraal Planbureau weten dat we het humeur van de gemiddelde Nederlander kunnen samenvatten als “met mij gaat het goed, maar met ons gaat het beroerd”. Blijkbaar worden we vooral zo somber door wat ánderen ons vertellen. En die anderen, dat zijn de nieuwsjagers van de media. Dat ze ons zo de put in werken, heeft veel te maken met een hardnekkige wet in de journalistiek: “Goed nieuws
is geen nieuws.” 

Slide 43 - Tekstslide

Vraag 12
De media laten geen/nauwelijks positief nieuws zien. / De media vertellen (vrijwel) alleen slecht nieuws.

Spelling en grammatica worden beoordeeld.

Slide 44 - Tekstslide

Vraag 13 
Welke twee van de onderstaande uitspraken over het tekstdoel van tekst 1 zijn waar?

1 Tekst 1 bestaat voor een belangrijk deel uit uitleg over een verschijnsel en dat maakt dat de tekst als een uiteenzetting opgevat kan worden.
2 Tekst 1 bevat belangrijke subjectieve uitspraken van de auteur en dat maakt dat de tekst als een betoog opgevat kan worden.
3 Tekst 1 biedt verschillende nieuwe wetenschappelijke inzichten ter overweging aan en dat maakt dat de tekst als een beschouwing opgevat kan worden.
4 Tekst 1 is hoofdzakelijk gebaseerd op een voor- en nadelenstructuur en dat maakt dat de tekst als een betoog opgevat kan worden.
5 Tekst 1 stelt met name actuele, maatschappelijke kwesties aan de orde en dat maakt dat de tekst als een uiteenzetting opgevat kan worden.
6 Tekst 1 zet vooral meningen van deskundigen ter overweging tegenover elkaar en dat maakt dat de tekst als een beschouwing
opgevat kan worden.

Slide 45 - Tekstslide

Vraag 13 
Welke twee van de onderstaande uitspraken over het tekstdoel van tekst 1 zijn waar?

1 Tekst 1 bestaat voor een belangrijk deel uit uitleg over een verschijnsel en dat maakt dat de tekst als een uiteenzetting opgevat kan worden.
2 Tekst 1 bevat belangrijke subjectieve uitspraken van de auteur en dat maakt dat de tekst als een betoog opgevat kan worden.
3 Tekst 1 biedt verschillende nieuwe wetenschappelijke inzichten ter overweging aan en dat maakt dat de tekst als een beschouwing opgevat kan worden.
4 Tekst 1 is hoofdzakelijk gebaseerd op een voor- en nadelenstructuur en dat maakt dat de tekst als een betoog opgevat kan worden.
5 Tekst 1 stelt met name actuele, maatschappelijke kwesties aan de orde en dat maakt dat de tekst als een uiteenzetting opgevat kan worden.
6 Tekst 1 zet vooral meningen van deskundigen ter overweging tegenover elkaar en dat maakt dat de tekst als een beschouwing
opgevat kan worden.

Slide 46 - Tekstslide

Het scorepunt alleen toekennen als beide nummers juist zijn.

Slide 47 - Tekstslide

Vraag 14
Welke drie van de onderstaande zinnen bevatten informatie die zo belangrijk is dat ze zeker in een beknopte samenvatting van tekst 1 moeten worden opgenomen?

1 Het goede wordt zo normaal gevonden dat het ons niet opvalt en de media er niet over berichten.
2 De afgelopen tijd zijn er verschillende studies verschenen waaruit blijkt dat ons negatieve mensbeeld niet terecht is.
3 Mensen hebben verschillende redenen om anderen te helpen.
4 Explosies van barbarij zullen in de toekomst steeds minder vaak gebeuren.
5 Een ramp als Katrina voldoet aan het wetenschappelijke beeld van hoe mensen op rampen reageren.
6 Onze vrienden, familie en buren vertrouwen we wel, maar de rest van Nederland en nieuwkomers niet.
7 Constructieve journalistiek kan zorgen voor een positiever verhaal dan we nu steeds horen en zien. 

Slide 48 - Tekstslide

Vraag 14
Welke drie van de onderstaande zinnen bevatten informatie die zo belangrijk is dat ze zeker in een beknopte samenvatting van tekst 1 moeten worden opgenomen?

1 Het goede wordt zo normaal gevonden dat het ons niet opvalt en de media er niet over berichten.
2 De afgelopen tijd zijn er verschillende studies verschenen waaruit blijkt dat ons negatieve mensbeeld niet terecht is.
3 Mensen hebben verschillende redenen om anderen te helpen.
4 Explosies van barbarij zullen in de toekomst steeds minder vaak gebeuren.
5 Een ramp als Katrina voldoet aan het wetenschappelijke beeld van hoe mensen op rampen reageren.
6 Onze vrienden, familie en buren vertrouwen we wel, maar de rest van Nederland en nieuwkomers niet.
7 Constructieve journalistiek kan zorgen voor een positiever verhaal dan we nu steeds horen en zien. 

Slide 49 - Tekstslide

indien drie juist: 2 punten
indien twee juist: 1 punt
indien minder dan twee juist: geen punten

Slide 50 - Tekstslide

Taalfouten
Aftrek spelling en grammatica:
~ 1 punt bij 1 of 2 fouten
~ 2 punten bij meer fouten
Maximum te behalen punten: 21
N = 1,1

Slide 51 - Tekstslide