Oefentoets bij tekst 1 en 2 examen 2018-II

Oefentoets SE
Deze oefentoets gaat over de eerste twee teksten van het examen Nederlands 2018-II. De teksten  die je daarvoor nodig hebt staan in je examenbundel 2021-2022 . De vragen staan in deze LessonUp.
Tekst 1 Wie goed doet... kom nooit in het journaal en dat is een groot probleem blz. 200 t/m 204
Tekst 2 Laat de brutalen niet voordringen blz. 208 t/m 209

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets SE
Deze oefentoets gaat over de eerste twee teksten van het examen Nederlands 2018-II. De teksten  die je daarvoor nodig hebt staan in je examenbundel 2021-2022 . De vragen staan in deze LessonUp.
Tekst 1 Wie goed doet... kom nooit in het journaal en dat is een groot probleem blz. 200 t/m 204
Tekst 2 Laat de brutalen niet voordringen blz. 208 t/m 209

Slide 1 - Tekstslide

Lees tekst 1
Wie goed doet... kom nooit in het journaal en dat is een groot probleem blz. 200 t/m 204

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 1
Welke uitspraak over de inhoud van de alinea's 1 tot en met 3 van tekst 1 is juist, in relatie tot alinea 4. De alinea's 1 tot en met 3 beschrijven

Slide 3 - Tekstslide

Jouw antwoord bij vraag 1
A
actuele situaties die aantonen dat vluchtelingen in Nederlands welkom zijn terwijl uit alinea 4 blijkt dat ze dat niet doen.
B
anekdotes die er aanleiding toe geven dat de Nederlands media gewantrouwd worden wat bevestigd wordt in alinea 4
C
de wensen van het Nederlandse volk en die van het kabinet, waartussen een tegenstelling bestaat die duidelijk wordt in alinea 4
D
voorbeelden van positief nieuws over vluchtelingen, terwijl in alinea 4 staat dat die voorbeelden niet in het nieuws komen.

Slide 4 - Quizvraag

Vraag 2
“Vertrouwen in de mensheid? Wacht even – voor veel mensen geldt
eerder het tegenovergestelde.” (regels 37-39)
Hieronder staan vier beweringen over deze uitspraak.
1 De uitspraak benadrukt dat het ongepast is voor de mensen om geen
vertrouwen te hebben in de mensheid.
2 De uitspraak maakt de mensen belachelijk die geen vertrouwen
hebben in de mensheid.
3 De uitspraak versterkt de tegenstelling tussen de mensen die wel en
de mensen die geen vertrouwen hebben in de mensheid.
4 De uitspraak zet de lezer op het verkeerde been om zo het standpunt
over vertrouwen in de mensheid subtieler te maken.
 Welke bewering is juist? 

Slide 5 - Tekstslide




Vraag 2
Jouw antwoord bij vraag 2


A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quizvraag

Vraag 3 en 4
Na de inleiding kan tekst 1 worden onderverdeeld in vijf delen, waarin
achtereenvolgens de volgende deelonderwerpen centraal staan:
deel 1: De oorsprong van de negatieve visie op de mens
deel 2: Een illustratie van het kantelen van een geschetst mensbeeld
deel 3: Algemene wetenschappelijke bevindingen over menselijk gedrag
bij rampen
deel 4: De rol van de televisie bij de totstandkoming van een mensbeeld
deel 5: Aanbevelingen om te komen tot een positiever mensbeeld 

Slide 7 - Tekstslide

Jouw antwoord bij vraag 3 Bij welke alinea begint deel 2

Slide 8 - Open vraag

Jouw antwoord bij vraag 4 Bij welk deel begint deel 5

Slide 9 - Open vraag

Vraag 5 "'Ik ben goed, wij zijn slecht'"(regel 93)
Wat wordt met deze in bedoeld? binnen de context van tekst 1?
A
De mens is van nature geneigd het goede te doen, maar in groepen komt al snel het slechte in de mens naar boven.
B
Er bestaan veel individuele interpretaties van ‘goed’ en ‘slecht’, waardoor niet collectief vast te stellen is wat goed en slecht is.
C
We zijn ervan overtuigd dat we zelf het goede doen, maar in de praktijk blijkt de mens als soort toch slecht voor de wereld.
D
Wij vinden de mens als soort slecht door wat we over anderen horen en zien, maar we vinden onszelf een positieve uitzondering.

Slide 10 - Quizvraag

Vraag 6 Welk van de onderstaande uitspraken geeft de beste karakterisering van
de alinea’s 9 tot en met 12?
De alinea’s 9 tot en met 12 bevatten
A
argumentatie voor het standpunt dat het gedrag van de mensen in New Orleans schandalig is
B
de toelichting bij de ontdekkingen van de wetenschappers over mensbeelden.
C
een beschrijving van de werkwijze van de media en de gevolgen daarvan aan de hand van de ramp door de orkaan Katrina.
D
voorbeelden van een situatie waarin mensen elkaar nodig hebben.

Slide 11 - Quizvraag

Vraag 7
“New Orleans had een klein gaatje geopend in ‘de dunne korst op het
kolkende magma van de menselijke natuur’. En de natuurramp had
duidelijk gemaakt wat er onder de oppervlakte schuilt. Een monster.”
(regels 150-155)
In alinea 14 wordt plundergedrag beschreven.
1p 7 Waarom ondersteunt dit plundergedrag niet het beeld dat de mens een
monster is?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen. 

Slide 12 - Tekstslide

Jouw antwoord bij vraag 7

Slide 13 - Open vraag

Vraag 8
Welke functie hebben de alinea’s 13 tot en met 15 ten opzichte van de alinea’s 9 tot en met 12?
De alinea’s 13 tot en met 15
A
nuanceren het door de journalisten geschetste mensbeeld in de alinea’s 9 tot en met 12.
B
ontkrachten het beeld van de journalisten uit de alinea’s 9 tot en met 12.
C
relativeren de problemen van de mensen in New Orleans uit de alinea’s 9 tot en met 12.
D
verklaren de reactie van de media zoals die wordt beschreven in de alinea’s 9 tot en met 12.

Slide 14 - Quizvraag

Vraag 9
“De ramp in New Orleans is een extreem voorbeeld, maar de dynamiek is steeds dezelfde” (regels 223-225)
Verspreid over tekst 1 werkt de auteur die dynamiek ook uit voor de vluchtelingencrisis.
Vat in het onderstaande schema samen hoe die dynamiek voor de vluchtelingencrisis wordt uitgewerkt in tekst 1. Neem daartoe het schema over en vul het aan.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.
Vat in onderstaande schema samen hoe die 
Fase
uitwerking van de fase voor de vluchtelingen crisis
1a
1b
2a
2b
3a de nieuwsfabriek slaat op hol
3b
4a
4b Mensen zien vluchtelingen als probleem

Slide 15 - Tekstslide

Jouw antwoord bij vraag 9

Slide 16 - Open vraag

Vraag 10
De voorbeelden van het nieuws over de orkaan Katrina in New Orleans en
over de vluchtelingencrisis in Nederland maken volgens tekst 1 duidelijk
wat het uiteindelijk effect is van dergelijke nieuwsberichten over dit soort
gebeurtenissen.
Welk uiteindelijk effect is dat?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 17 - Open vraag

Vraag 11
Welke van de onderstaande zinnen drukt het best uit wat de hoofdgedachte is van tekst 1?
A
De media berichten vrijwel alleen over de slechte kanten van de maatschappij en dat leidt tot een onterecht negatief mensbeeld.
B
Mensen zijn geen onbeschaafde apen maar worden geboren met de potentie om een goed of slecht mens te worden.
C
Omdat het goede zo aanwezig is dat we het niet zien, zeker niet in de media, hebben we geen vertrouwen in onszelf en elkaar.
D
Uit recente ervaring blijkt dat mensen na een ramp meestal rustig blijven en zich vooral sociaal gedragen.

Slide 18 - Quizvraag

Lees tekstfragment 1
(1) Met welke periode in de geschiedenis we onszelf ook vergelijken, de gemiddelde wereldburger is vandaag slimmer, rijker, gezonder, veiliger en gelukkiger dan ooit eerder. Wereldwijd leven we langer, zijn we meer met
elkaar verbonden en eten we meer, smakelijker en gezonder voedsel. Onze wereld is anno 2016 vrediger, schoner en meer gelijk dan die van 1966, 1916 of welke tijd dan ook.
(2) Waarom weten we dat niet? Misschien moeten we beginnen met te erkennen dat we alle ellende die vandaag op ons af komt niet zelfwaarnemen, laat staan persoonlijk meemaken. Sterker: met dat ‘zelf’ gaat het veelal prima. Jaar in, jaar uit laat het Centraal Planbureau weten dat we het humeur van de gemiddelde Nederlander kunnen samenvatten als “met mij gaat het goed, maar met ons gaat het beroerd”. Blijkbaar worden we vooral zo somber door wat ánderen ons vertellen. En die anderen, dat
zijn de nieuwsjagers van de media. Dat ze ons zo de put in werken, heeft veel te maken met een hardnekkige wet in de journalistiek: “Goed nieuws is geen nieuws.” 

naar: Ralf Bodelier
uit: De groene Amsterdammer, 18 mei 2016

Slide 19 - Tekstslide

“Waarom weten we dat niet?” (tekstfragment 1, alinea 2)
Welke verklaring voor deze onwetendheid wordt zowel in tekstfragment 1
als in tekst 1 gegeven?
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen.

Slide 20 - Open vraag

Vraag 13
Welke twee van de onderstaande uitspraken over het tekstdoel van tekst 1 zijn waar?
Noteer alleen de nummers van de twee uitspraken.
1 Tekst 1 bestaat voor een belangrijk deel uit uitleg over een verschijnsel en dat maakt dat de tekst als een uiteenzetting opgevat
kan worden.
2 Tekst 1 bevat belangrijke subjectieve uitspraken van de auteur en dat maakt dat de tekst als een betoog opgevat kan worden.
3 Tekst 1 biedt verschillende nieuwe wetenschappelijke inzichten ter overweging aan en dat maakt dat de tekst als een beschouwing opgevat kan worden.
4 Tekst 1 is hoofdzakelijk gebaseerd op een voor- en nadelenstructuur en dat maakt dat de tekst als een betoog opgevat kan worden.
5 Tekst 1 stelt met name actuele, maatschappelijke kwesties aan de orde en dat maakt dat de tekst als een uiteenzetting opgevat kan worden.
6 Tekst 1 zet vooral meningen van deskundigen ter overweging tegenover elkaar en dat maakt dat de tekst als een beschouwing
opgevat kan worden. 

Slide 21 - Tekstslide

Jouw antwoord op vraag 13

Slide 22 - Open vraag



Welke drie van de onderstaande zinnen bevatten informatie die zo belangrijk is dat ze zeker in een beknopte samenvatting van tekst 1 moeten worden opgenomen?
Noteer alleen de nummers van de drie zinnen.
1 Het goede wordt zo normaal gevonden dat het ons niet opvalt en de media er niet over berichten.
2 De afgelopen tijd zijn er verschillende studies verschenen waaruit blijkt dat ons negatieve mensbeeld niet terecht is.
3 Mensen hebben verschillende redenen om anderen te helpen.
4 Explosies van barbarij zullen in de toekomst steeds minder vaak
gebeuren.
5 Een ramp als Katrina voldoet aan het wetenschappelijke beeld van hoe mensen op rampen reageren.

6 Onze vrienden, familie en buren vertrouwen we wel, maar de rest van
Nederland en nieuwkomers niet.
7 Constructieve journalistiek kan zorgen voor een positiever verhaal dan
we nu steeds horen en zien. 
vraag 14

Slide 23 - Tekstslide

Jouw antwoord op vraag 14

Slide 24 - Open vraag

Lees tekst 2
Tekst 2 Laat de brutalen niet voordringen blz. 208 t/m 209

Slide 25 - Tekstslide

Vraag 15 In een tekst kunnen verschillende middelen worden gebruikt om het
onderwerp van de tekst te introduceren.

A
actuele situatie
B
concrete vraagstelling
C
controversieel standpunt
D
historische ontwikkeling

Slide 26 - Quizvraag

Vraag 16 “Wie twittert, wordt gehoord.” (regel 27)
In alinea 2 wordt deze uitspraak verder toegelicht.
Citeer uit alinea 2 de zin die deze toelichting het best samenvat.

Slide 27 - Open vraag

Vraag 17 “Niks mis mee, zo lijkt het.” (regels 59-60)
Deze zin suggereert dat er wel degelijk iets mis is.
Leg uit wat er mis is volgens tekst 2.
Geef antwoord in een of meer volledig

Slide 28 - Open vraag

Vraag 18 In alinea 3 wordt de term ‘voordringkanalen’ geïntroduceerd.
Leg uit op welke manier sociale media kunnen leiden tot ‘voordringkanalen’.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je
antwoord niet meer dan 20 woorden.

Slide 29 - Open vraag

Vraag 19
Welke van de onderstaande zinnen geeft de hoofdgedachte van alinea 3 het best weer?
A
Door de sociale media kan de overheid problemen van digitale klagers nu sneller oplossen, maar niet iedereen is zo brutaal om te klagen.
B
Het is goed dat de sociale media de burgers bevrijden van hun onmondigheid, maar niet iedereen heeft het geluk een effectieve campagne te kunnen starten.
C
Het is goed dat de SVB burgers belt die twitteren, maar hierdoor ontstaat het gevaar dat niet iedereen eerlijk behandeld wordt.
D
Het lijkt positief dat de overheid, net als het bedrijfsleven, twitteraars volgt, maar hierdoor ontstaat wel kans op een ongelijke behandeling.

Slide 30 - Quizvraag

Vraag 20
In alinea 5 wordt de term ‘digitaal kapitaal’ geïntroduceerd. Wat wordt met deze term bedoeld?

Slide 31 - Open vraag

Vraag 21 Wat is het belangrijkste doel van tekst 2?
Het belangrijkste doel is
A
aangeven dat maatschappelijke segmentatie als gevolg van het gebruik van digitale media moet worden voorkomen.
B
aantonen dat Twitter ongeschikt is om je ongenoegen kenbaar te maken bij de overheid.
C
laten zien op welke manier het digitale kapitaal werkt en wat de mogelijke bijeffecten ervan zijn.
D
uitleggen wat de impact is van de sociale media op de dienstverlening binnen het bedrijfsleven en de overheid.

Slide 32 - Quizvraag

Vraag 22 De titel van tekst 2 is ‘Laat de brutalen niet voordringen’.
Wat betekent deze titel, gelet op de tekst?
Die betekent dat
A
de overheid ervoor moet zorgen dat ze de zogenaamd brutale burgers niet meer aandacht geeft dan andere.
B
de overheid geen brutale middelen moet inzetten bij het gebruik van sociale media.
C
het bedrijfsleven en de overheid op een te brutale wijze gebruikmaken van sociale media.
D
zogenaamd brutale mensen minder gebruik van sociale media zouden moeten maken.

Slide 33 - Quizvraag

Vraag 23
Het woord ‘brutalen’ heeft een negatieve klank. Toch gedragen degenen
die in de tekst als brutaal bestempeld worden, zich niet per se negatief.
Leg uit waarom ‘brutalen’ niet goed gebruikt zou zijn in tekst 2.
Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 20 woorden

Slide 34 - Open vraag