Unité 5: grammaire I (ontkenning)

La négation
De ontkenning
§ 14
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 3-6

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

La négation
De ontkenning
§ 14

Slide 1 - Tekstslide

Les buts: 
Na het voltooien van deze LessonUp: 
  • Weet je welke ontkenningen er zijn in het Frans
  • Weet je welke bijzonderheden er zijn. 

Dia's met een          teken staan vol met informatie.

Slide 2 - Tekstslide

La négation (1)
Regel: de ontkenning bestaat in het Frans altijd uit twee woorden. Je zet die woorden om de persoonsvorm heen.

De persoonsvorm is bijna altijd het eerste werkwoord in de zin. 

Slide 3 - Tekstslide

La négation, la base (2)
Er zijn meerdere ontkenningen die je kunt maken: 
Je ne sais pas.
Je ne sais rien.
Je ne sais jamais.
Je ne sais plus. 
Je ne connais personne ici. 
Je ne connais aucun de ces mots.
niet
ne...pas
niets
ne...rien
nooit
ne...jamais
niet meer
ne... plus
niemand
ne...personne
geen enkel(e)
ne...aucun(e)
(noch) ... noch
ne ... ni ... ni

Slide 4 - Tekstslide

La négation, la base (3)
Er zijn meerdere ontkenningen die je kunt maken: 
Je ne connais pas du tout ces mots. 
Je ne connais pas non plus ces mots. 
Je ne connais pas encore ces mots. 
Je ne vois plus jamais cette fille. 
Je ne connais que ce mot en français.
helemaal niet
ne...pas du tout
ook niet
ne...pas non plus
nog niet
ne...pas encore
nooit meer
ne...plus jamais
alleen maar
ne...que
nauwelijks
ne ... guère
nergens
ne ... nulle part

Slide 5 - Tekstslide

La négation et les verbes pronominaux
Soms is de persoonsvorm een wederkerend werkwoord. Het wederkerende stukje komt dan tussen de ontkenning in, samen met de persoonsvorm. 

Voorbeeld: 
Je me lave tous les matins. Je ne me lave pas tous les matins. 
Je - me/m'
Tu - te/t'
il - se/s'
elle - se/s'
on - se/s'
nous - nous
vous - vous
ils/elles - se/s'

Slide 6 - Tekstslide

De na ontkenning
Na een ontkenning veranderen de lidwoorden un/une/des/du/de la en de l'  in de of d'
Voorbeeld: 
Je mange des pommes --> je ne mange pas de pommes.
Il a acheté du pain --> ll n'a jamais acheté de pain

BEHALVE ALS ER EEN VORM VAN HET WERKWOORD ÊTRE IN DE ZIN STAAT! 
Je - me/m'
Tu - te/t'
il - se/s'
elle - se/s'
on - se/s'
nous - nous
vous - vous
ils/elles - se/s'

Slide 7 - Tekstslide

Personne/rien comme objet direct (ondw)
Soms is 'niemand' het onderwerp. In dat geval vertaal je dat als 'personne ne...'
Niemand weet dat ik Repelsteeltje heet. 
Personne ne sait que je m'appelle Repelsteeltje. 

Hetzelfde is mogelijk met 'niets'. Je vertaalt het dan als 'rien ne...'
Niets is moeilijk.
Rien n'est difficile. 

Slide 8 - Tekstslide

Personne/rien comme objet indirect (lijd vw) 
Soms is 'niemand' het lijdend voorwerp. Je vertaalt het dan gewoon als 'ne...personne'.  Let op: ne komt voor de pv maar personne komt achter het hele gezegde ( alle w.w).
Ik heb niemand in deze kamer gesproken.
Je n'ai parlé à personne dans cette salle. 

Hetzelfde is mogelijk met 'niets'
Ik kan niets doen. 
Je ne peux rien faire. 

Slide 9 - Tekstslide

 Ontkenning zonder werkwoorden
Als er geen werkwoord in de zin staat, vervalt ne

Tu n'aimes pas lire? Moi non plus
Il y a du monde? Non personne
Je - me/m'
Tu - te/t'
il - se/s'
elle - se/s'
on - se/s'
nous - nous
vous - vous
ils/elles - se/s'

Slide 10 - Tekstslide

 Ontkenning noch...noch/ ook niet
In bepaalde gevallen worden meerdere elementen in een ontkennende zin bij elkaar geplaatst. In die zinnen kun je de ontkenning ne...ni....ni gebruiken. 

Elle ne veut ni regarder la télé ni faire un jeu.
Elle n'aime ni la viande ni le poisson
Je - me/m'
Tu - te/t'
il - se/s'
elle - se/s'
on - se/s'
nous - nous
vous - vous
ils/elles - se/s'

Slide 11 - Tekstslide

Let op: als je een vraag beantwoordt, moet je sommige woorden die in de vragen staan niet in je antwoord opnieuw gebruiken 


- Déjà (al) = ne/n’ …. pas encore (nog niet)
- Quelque chose (iets) = ne/n’….. rien (niets)  - Tout (alles) = ne/n'.... rien (niets)
- Quelqu’un (iemand) = Ne/n’…. personne (niemand).
- Encore (nog) = ne/n’ … plus (niet meer) 
- Souvent (vaak / dikwijls) = ne/n’ …. jamais (nooit)
- Toujours (altijd) = = ne/n’ …. jamais (nooit) 
- Un (een) = Ne/n’ …. aucun(e) (geen enkel(e)
- Beaucoup (veel) = Ne/n’…. que (slechts / alleen maar) 

Non, je n’ai que deux robes. (Nee, ik heb slechts twee jurken)





Slide 12 - Tekstslide

Voeg de juiste ontkenningen bij elkaar
Niemand
Niet meer
Niet/geen
Nooit
Niets
Ne ... pas
Ne ... personne
Ne ... jamais
Ne ... rien
Ne ... plus

Slide 13 - Sleepvraag

Zet de woorden op de juiste volgorde in de zin
Onderwerp
ontkenning
vorm van aller
ontkenning
hele ww
rest v.d. zin
Ils
vont
acheter
de pantalons
ne
pas

Slide 14 - Sleepvraag

Quelle est la négation de la phrase :
La fille marche lentement
A
La fille marche ne pas lentement
B
La fille ne marche pas lentement
C
La fille ne pas marche lentement

Slide 15 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :

"Je suis triste"
A
Je ne suis pas triste
B
Je ne pas suis triste
C
Je suis ne pas triste

Slide 16 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :
Laure habite à Paris
A
Laure ne habite pas à Paris
B
Laure n'habite pas à Paris
C
Laure habite ne pas à Paris

Slide 17 - Quizvraag

Quelle est la négation de la phrase :
C'est correct
A
Ce n'est pas correct
B
Ce ne est pas correct
C
C'est ne pas correct

Slide 18 - Quizvraag

Faites la négation: (hele zin typen)
Tu manges le chocolat.

Slide 19 - Open vraag

Mets à la négation:
Michel travaille encore.

Slide 20 - Open vraag

Quelle est la négation de la phrase :
C'est possible.

Slide 21 - Open vraag

Faites la négation: (hele zin typen)
Nous regardons quelqu’un.

Slide 22 - Open vraag

Klopt de plaats van de négation?

"Ils n'ont mangé jamais de viande''
A
de plaats klopt
B
de plaats klopt niet

Slide 23 - Quizvraag

Mets à la négation:
Elle comprend tout.

Slide 24 - Open vraag

Dus:
Let bij het ontkennend maken van zinnen op of wat je hebt geschreven logisch is: lees je zinnen even goed na!

Slide 25 - Tekstslide

En nu?
Maak uit unité 5 ex. 11
Afhankelijk van hoe goed je de stof beheerst bepaal je met welke opdracht je begint. 
Let op: er zitten een paar moeilijkheden in! Die bespreken we na de vakantie.

Slide 26 - Tekstslide