In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Stap 1 Maak een schets van beide figuren in dezelfde stand.
Stap 2 Noteer de maten erbij die gegeven zijn.
WAT?
HOE?
WAAROM?
Gebruik de eigenschappen van soorten hoeken en vlakke figuren om een hoek te berekenen.
Let op hoeken berekenen is niet meten!! (Geen geodriehoek nodig!)
Rechthoekige driehoek
Heeft een rechte hoek
(rechte hoek)
Gelijkbenige driehoek
Twee gelijke zijden
DF = EF
Twee gelijke hoeken
(basishoeken)
Lijnsymmetrisch
Gelijkzijdige driehoek
Alle zijden zijn even lang.
GH = HI = IG
Alle hoeken zijn even groot.
Lijn- en draaisymmetrisch
Gebruik de eigenschappen van soorten hoeken en
vlakke figuren om een hoek te berekenen.
Let op hoeken berekenen is niet meten!! (Geen geodriehoek nodig!)
Wanneer je in een figuur twee evenwijdige lijnen hebt kun je gebruik maken van F-hoeken.
Notatie
∠B₁ = ∠C₁ (F-hoek)
Gebruik de eigenschappen van soorten hoeken en
vlakke figuren om een hoek te berekenen.
Let op hoeken berekenen is niet meten!! (Geen geodriehoek nodig!)
Wanneer je in een figuur twee evenwijdige lijnen hebt kun je gebruik maken van Z-hoeken.
Notatie
∠S₂ = ∠R₄ (Z-hoek)