Woordenschat Disk 04 A1, A2, B1 Wonen

Disk 13 Vrienden: een tekst over je held schrijven (1)
Doelen 1) Je kunt een tekst over je held schrijven.
2) Je kunt de tekst verbeteren.
Doen  Schrijf een tekst over je held.
Geef in de tekst antwoord op de onderstaande vragen.
- Wie is je held?
- Wat kan hij/zij goed? Welke kwaliteiten heeft hij/zij?
- Wat betekent hij/zij voor jou? Of wat heeft hij/zij voor jou betekend?
- Wat vind je nog meer belangrijk om te vertellen? 
  (Deze vraag hoef je niet te beantwoorden).

 ​
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Disk 13 Vrienden: een tekst over je held schrijven (1)
Doelen 1) Je kunt een tekst over je held schrijven.
2) Je kunt de tekst verbeteren.
Doen  Schrijf een tekst over je held.
Geef in de tekst antwoord op de onderstaande vragen.
- Wie is je held?
- Wat kan hij/zij goed? Welke kwaliteiten heeft hij/zij?
- Wat betekent hij/zij voor jou? Of wat heeft hij/zij voor jou betekend?
- Wat vind je nog meer belangrijk om te vertellen? 
  (Deze vraag hoef je niet te beantwoorden).

 ​

Slide 1 - Tekstslide

Disk 4 Wonen: een tekst over je droomhuis schrijven (2a)
Opdracht 2 
Schrijf een tekst over je droomhuis en lever die in bij de docent.
Let op! Controleer de opdrachten waar een O voor staat.
O De tekst heeft minimaal 60 woorden en maximaal 100 woorden.
O Tel de woorden. Schrijf het aantal woorden onder de tekst.
O De meeste zinnen hebben maximaal 10 woorden (of minder).
O Gebruik minimaal 6 woorden uit de woordenlijst(en): A1 of A2 en/of B1
O Zet een streep onder de woorden uit de woordenlijst.

Slide 2 - Tekstslide

Disk 4 Wonen: een tekst over je droomhuis schrijven (2b)
Geef in de tekst antwoord op de volgende vragen.
- In welk land staat je droomhuis?
- Waar staat het huis? In een stad? In een dorp? In het bos? Aan de zee?
- Is het een groot huis of een klein huis?
- Hoeveel kamers heeft het huis?
- Heeft het huis een tuin en/of een balkon?
- Met wie woon je in het huis?
- Wat vind je nog meer belangrijk? (Deze vraag hoef je niet te
  beantwoorden).


Slide 3 - Tekstslide

Hoe vond je de schrijfopdracht?
A
makkelijk
B
niet makkelijk, niet moeilijk
C
moeilijk

Slide 4 - Quizvraag

Hoe vond je de schrijfopdracht?
A
leuk
B
niet leuk

Slide 5 - Quizvraag

Disk 4 Wonen: een tekst over je droomhuis verbeteren
Doel: Je kunt de tekst over je droomhuis verbeteren.
Opdracht 3 
Verbeter de tekst. Je docent vertelt je hoe je je tekst kunt verbeteren.
Typ de verbeterde tekst in je schoolmail.


Opdracht 4
Mail de verbeterde tekst naar __________.
O Het onderwerp van de mail is: Tekst over mijn droomhuis.

Slide 6 - Tekstslide

Hoe vond je het om de verbeterde tekst in de mail te typen?
A
makkelijk
B
niet makkelijk, niet moeilijk
C
moeilijk

Slide 7 - Quizvraag

Hoe vond je het om de verbeterde tekst in de mail te typen?
A
leuk
B
niet leuk

Slide 8 - Quizvraag

Disk 4 Wonen: een tekst over je droomhuis voorlezen of presenteren.
Doel. Je kunt de tekst voorlezen of presenteren.
Opdracht 5  De docent geeft je de geprinte tekst. Oefen de presentatie.
A Lees de tekst in stilte.
B Lees de tekst hardop voor aan een klasgenoot.
C Vertel een klasgenoot iets over je droomhuis.
Opdracht 6
De docent laat de foto van je droomhuis op het digibord zien. Kom naar voren. Lees je tekst hardop voor of vertel de klas over je droomhuis.


Slide 9 - Tekstslide

Hoe vond je de spreekopdracht?
A
makkelijk
B
niet makkelijk, niet moeilijk
C
moeilijk

Slide 10 - Quizvraag

Hoe vond je de spreekopdracht?
A
heel spannend
B
een beetje spannend
C
niet spannend

Slide 11 - Quizvraag

Hoe vond je de spreekopdracht?
A
leuk
B
niet leuk

Slide 12 - Quizvraag

Disk 4 Wonen: quiz: woorden uit de woordenlijst uitbeelden of raden
Doelen​
1) Je kunt in tweetallen woorden uit de woordenlijst uitbeelden, ​zonder vooraf te overleggen, te praten, te schrijven en spullen te gebruiken.​
Je mag wel personen of dingen aanwijzen.​
2) Je kunt met de klasgenoten in je groepje bespreken welk woord wordt​
uitgebeeld en het woord correct opschrijven op het wisbordje.​

Slide 13 - Tekstslide

Disk 4 Wonen: quiz: woorden uit de woordenlijst uitbeelden of raden
Werkwijze
1) Wat: woorden uitbeelden. Wie: twee uitbeelders. Hoe: de uitbeelders pakken​ een kaartje met een woord en beelden het uit zonder vooraf te overleggen, te praten, te schrijven en spullen te gebruiken.​
Je mag wel personen of dingen aanwijzen.​
2) Wat: woorden raden. Wie: drietallen of viertallen (een voorzitter, een schrijver en een sfeerbewaker).
Hoe: de leerlingen bespreken het uitgebeelde woord en schrijven het op.​
Voor elk goed en correct gespeld woord krijgt een groepje één punt. Nodig: wisbord, stift, spons.​

Slide 14 - Tekstslide

Ik kan woorden uit de woordenlijst uitbeelden.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 15 - Quizvraag

Ik vind het leuk om woorden uit de woordenlijst uit te beelden.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 16 - Quizvraag

Ik wil graag de volgende keer woorden uit de woordenlijst uitbeelden.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 17 - Quizvraag

Ik kan de uitgebeelde woorden herkennen.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 18 - Quizvraag

Ik vind het leuk om de uitgebeelde woorden te herkennen.
A
ja
B
een beetje
C
nee

Slide 19 - Quizvraag