T4 - Week 39
1 / 20
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 2 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 3 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 4 - Video
Deze slide heeft geen instructies
Slide 5 - Video
Deze slide heeft geen instructies
Make questions!
You have got an i-pod.
You have got an i-pod.
A
Do you have got an i-pod?
B
Have you got an i-pod?
Slide 6 - Quizvraag
Er zijn twee werkwoorden, dus zet je de eerste vooraan.
She has a lot of milk in her tea.
A
Does she have a lot of milk in her tea?
B
Has she got a lot of milk in her tea?
C
Does she has a lot of milk in her tea?
Slide 7 - Quizvraag
Does she have, omdat:
- het gaat om een zin in de tegenwoordige tijd
- has is het hoofdwerkwoord en staat alleen, dus kan niet vooraan in de vraag gebruikt worden. Daarom heb je DO of DOES nodig
- het gaat om een shit-woord "SHE", dus gebruik je DOES en daarna het hele werkwoord HAVE
Jenny isn't sleeping late today.
A
Isn't Jenny sleeping late today?
B
Does Jenny sleep late today?
Slide 8 - Quizvraag
is = hulpwerkwoord en mag vooraan gezet worden.
Our students would like to finish this test
A
Do they like to finish this test?
B
Would they like to finish this test?
Slide 9 - Quizvraag
Would is hulpwerkwoord en mag vooraan gezet worden.
Make negative sentences!
Mandy ..........................................
her room on Thursday. (not/to tidy up)
Mandy ..........................................
her room on Thursday. (not/to tidy up)
A
don't tidy
B
doesn't tidy
C
not tidy
D
hasn't tidy
Slide 10 - Quizvraag
-Tegenwoordige tijd.
-Er staat maar 1 werkwoord in de zin (tidy), dus heb je een hulpwerkwoord nodig: DO of DOES.
-Mandy is SHIT, dus DOES + NOT = doesn't
I ................................
physics at school. (not/to like)
physics at school. (not/to like)
A
wasn't like
B
not like
C
am not like
D
don't like
Slide 11 - Quizvraag
Deze slide heeft geen instructies
We .....................................in a flat when we were in Paris. (not/to live)
A
haven't lived
B
don't live
C
didn't live
D
not live
Slide 12 - Quizvraag
-Verleden tijd.
-De zin bestaat uit twee delen: We didn't live in a flat. + We were in Paris. Je behandelt de zinsdelen als aparte zinnen.
-Zinsdeel 1 heeft maar één werkwoord, namelijk 'live'. Je hebt dus een hulpwerkwoord nodig. In de verleden tijd is dat altijd DID.
Can you now?
Tell what a "hulpwerkwoord" is
Make a sentence into a question
Make a denial / negation (use "not")
Tell what a "hulpwerkwoord" is
Make a sentence into a question
Make a denial / negation (use "not")
A
Yes
B
No
Slide 13 - Quizvraag
1 Vormen van TO BE
2 Have of has, als er nog een werkwoord bij staat.
3 can, could, must, may, might, shall, should, will, would.
Leer dit uit je hoofd!!
Slide 14 - Link
Deze slide heeft geen instructies
Slide 15 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 16 - Video
Deze slide heeft geen instructies
Slide 17 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 18 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Slide 19 - Link
Deze slide heeft geen instructies
Slide 20 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
