H9 samenvatting les 13

9.1:  Huid
9.2:  Infecties bestrijden
9.3: Ziekten bestrijden
9.4: Bloed- en orgaandonatie
9.5: Soa's
H 9: Afweer en bescherming
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 45 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

9.1:  Huid
9.2:  Infecties bestrijden
9.3: Ziekten bestrijden
9.4: Bloed- en orgaandonatie
9.5: Soa's
H 9: Afweer en bescherming

Slide 1 - Tekstslide

  • weten wat de huid uit bestaat
  • weten hoe je de huid tegen zonlicht beschermt
Afweer en bescherming

H9.1  Huid

Slide 2 - Tekstslide

§9.1 Huid

                                                          opperhuid (hoornlaag en kiemlaag (met pigment))

                                                                   lederhuid (talg- en zweetkliertjes, zintuigen)

                          onderhuids bindweefsel

Slide 3 - Tekstslide

hoornlaag
kiemlaag, pigment
talgklier
zweetklier
zintuigen

Slide 4 - Tekstslide

te veel zonlicht UV-straling
verbranding! kan huidkanker veroorzaken




bruin worden = je pigmentcellen maken meer pigment aan
-> je verbrandt minder snel

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

  • weten hoe je besmet raakt
  • weten hoe je lichaam ziekteverwekkers herkent
  • weten welke soorten witte bloedcellen er zijn
  • weten hoe witte bloedcellen ziekteverwekkers bestrijden
Afweer en bescherming

H9.2 Infecties bestrijden

Slide 7 - Tekstslide

§9.2 Infecties bestrijden
Micro-organismen: bacteriën, schimmels, virussen
Vaak onschuldig, niet-onschuldig heten ziektemakers.

Ziektemakers in je lichaam: infectie of besmetting.
Wanneer het lichaam lage weerstand heeft kunnen ziektemakers zich delen.

Slide 8 - Tekstslide

§9.2 Vermeerderen ziekteverwekkers
Bacteriën: door celdeling, 
maken gifstoffen


Slide 9 - Tekstslide

§9.2 Vermeerderen ziekteverwekkers
Virussen: dringen cel binnen, 
vermeerderen zich in de cel, 
wanneer cel vol is, knapt deze. 
Hiervan wordt je ziek

Slide 10 - Tekstslide

§9.2 herkennen ziekteverwekkers
Witte bloedcellen proberen ziekteverwekkers uit te schakelen.
Witte bloedcellen herkennen ziekteverwekkers aan eiwitten aan buitenkant cel.
Alle cellen hebben eiwitten aan buitenkant cel
eiwitten eigen lichaam = lichaamseigen
NIET uit eigen lichaam = lichaamsvreemd (=antigeen)

Iedere ziekteverwekker eigen antigeen

Slide 11 - Tekstslide

Witte bloedcellen


     type 1 = vreetcel


              type 2 = cel die antistoffen maakt

Slide 12 - Tekstslide

infectie met een micro-organisme
type 1 witte bloedcel  (vreetcel)


type 2 witte bloedcel   (antistoffen):  
geheugencel  (witte bloedcel die jarenlang 
in het bloed aanwezig blijft -> immuun)

Slide 13 - Tekstslide

Besmetting
Ziek worden
witte bloedcellen type 1 (vreetcel)
witte bloedcel type 2 (antistoffen)

geheugen cellen, immuun
Je bent immuun, dus als je besmet wordt, wordt de indringer direct onschadelijk gemaakt door de geheugencellen

Slide 14 - Tekstslide

  • weten hoe je immuun wordt tegen ziekte
  • weten wat de termen natuurlijk/ kunstmatige immuniteit betekenen
  • weten wat de termen actieve/passieve immuniteit betekenen
Afweer en bescherming

H9.3 Ziekten bestrijden

Slide 15 - Tekstslide

9.3: ziekten bestrijden
 immuungeheugencel  (witte bloedcel die jarenlang 
in het bloed aanwezig blijft)

immuniteit kan op verschillende manieren ontstaan:
actief: zelf antistoffen maken
passief: antistoffen binnenkrijgen

Slide 16 - Tekstslide

9.3: ziekten bestrijden
actief: zelf antistoffen maken
a. door besmetting met ziekteverwekker: je witte bloedcellen maken antistoffen, er worden geheugencellen achter gelaten. Op natuurlijke wijze besmet = natuurlijke actieve immuniteit 

b. door vaccinatie met antigenen: je krijgt verzwakte ziektemakers ingespoten (vaccin). je witte bloedcellen maken antistoffen, er worden geheugencellen achter gelaten. antigenen worden ingebracht = kunstmatige actieve immuniteit

Slide 17 - Tekstslide

9.3: ziekten bestrijden
passief: antistoffen binnenkrijgen

a. door injectie met antistoffen (serum). Je bent meteen immuun, echter geen aanmaak van geheugencellen. Antistoffen ingespoten = kunstmatige passieve immuniteit 

b. Baby's via de moeder. Tijdens zwangerschap antistoffen via de placenta of moedermelk. natuurlijke passieve immuniteit 

Slide 18 - Tekstslide

9.3: ziekten bestrijden

Slide 19 - Tekstslide

  • welke medicijnen helpen tegen ziekteverwekkers
  • wat is een allergische reactie
  • wat is een auto-immuunziekte
Afweer en bescherming

H9.3 Ziekten bestrijden

Slide 20 - Tekstslide

9.3: medicijnen tegen ziekteverwekkers
antibiotica: werken tegen infectieziekten door bacteriën. Beschadigen de celwand, bacterie gaat dood. Bacteriën kunnen na verloop van tijd resistent worden tegen antibiotica

virusremmers: virussen zitten in je cel, niet met medicijnen te bestrijden. Virusremmers kunnen werkingen virussen vertragen (HIV-remmers, zalfje koortslip {herpesvirus})

Slide 21 - Tekstslide

9.3: allergie
allergie: je lichaam reageert extreem op antigenen (van stuifmeel, huisstofmijt, haren van huisdieren). De afweerreactie veroorzaakt niezen, benauwdheid, jeuk.

Slide 22 - Tekstslide

9.3: allergische reactie
  • Dagelijks komen lichaamsvreemde stoffen in je lichaam. Witte bloedcellen maken antistoffen tegen de antigenen van de indringer. De vreetcellen ruimen de indringer op.
  • Wanneer je allergisch bent prikkelen de antistoffen slijmvliescellen.  Die geven het stofje Histamine af wat zorgt voor rode ogen, jeuk.

Slide 23 - Tekstslide

9.3: allergische reactie
  • Dagelijks komen lichaamsvreemde stoffen in je lichaam. Witte bloedcellen maken antistoffen tegen de antigenen van de indringer. De vreetcellen ruimen de indringer op.
  • Wanneer je allergisch bent prikkelen de antistoffen slijmvliescellen.  Die geven het stofje Histamine af wat zorgt voor rode ogen, jeuk.

Slide 24 - Tekstslide

9.3: auto-immuunziekte
Bij een auto-immuunziekte maken witte bloedcellen antistoffen tegen je eigen lichaamscellen. Werking:
  1. witte bloedcel (type 2) herkend eiwitten als lichaamsvreemd
  2. er worden antistoffen gemaakt
  3. antistoffen koppelen aan de eigen cellen
  4. witte bloedcel (type 1, vreetcel) ruimt de eigen cellen op
voorbeeld: reuma, diabetes type 1.

Slide 25 - Tekstslide

9.3: auto-immuunziekte

Slide 26 - Tekstslide

  • weten wanneer je bloed nodig hebt
  • weten welke antigenen en antistoffen bij de bloedgroepen horen
  • weten welke bloedgroepen bij elkaar passen bij geven en nemen van bloed
Afweer en bescherming

H9.4 Bloed- en orgaandonatie

Slide 27 - Tekstslide

9.4: Bloed nodig van anderen
bloedtransfusie: bloedverlies bij operatie of een ongeluk aangevuld met bloed van andere mensen (bloeddonoren)
Bloeddonor staat vrijwillig bloed af (bloedbank  Sanquin)


Slide 28 - Tekstslide

9.4: Onderdelen Bloed toegediend
Rode bloedcellen: veel bloedverlies of 
bloedarmoede. Patiënt kan niet genoeg 
zuurstof vervoeren
Bloedplasma: infecties of brandwonden, 
zitten antistoffen in.
Bloedplaatjes: patiënten met Leukemie (bloedkanker), hebben te weinig bloedplaatjes voor stolling

Slide 29 - Tekstslide

9.4: Bloedgroepen



Bloedgroep A:
  heeft antigeen A
Bloedgroep B: heeft antigeen B
Bloedgroep AB: heeft antigeen A en antigeen B
Bloedgroep O (nul): heeft geen antigenen

Slide 30 - Tekstslide

9.4: Bloedgroepen
Lichaam maakt antistoffen tegen de antigenen die je zelf niet hebt.

Bloedgroep A:        antigeen A, antistof B
Bloedgroep B:       antigeen B, antistof A
Bloedgroep AB:    antigeen A en antigeen B, geen antistof
Bloedgroep O (nul): geen antigenen, antistof A en antistof B

Slide 31 - Tekstslide

9.4: Bloedgroepen

Slide 32 - Tekstslide

9.4: Bloedgroepen
Bloedgroepen: antigenen (eiwitten), antistoffen

Kun je ieder soort bloed ontvangen?
Bloeddonor = gever van bloed, géén antistoffen aanwezig!
Ontvanger: heeft antigenen én antistoffen

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

  • weten wat de + en - betekenen in de bloedgroep
  • weten wat een resusbaby is
  • weten wat er gebeurt bij orgaantransplantatie
Afweer en bescherming

H9.4 Bloed- en orgaandonatie

Slide 36 - Tekstslide

9.4:  +  of - bloedgroep
Resusfactor: aanwezigheid van resusantigeen op je bloedcel
Rh+ = resuspositief, resusfactor aanwezig
Rh- = resusnegatief, geen resusfactor aanwezig

Bloed heeft van nature geen antistof tegen resus. Ontstaat pas bij besmetting

Slide 37 - Tekstslide

Orgaantransplantatie
Niet goed werkend orgaan, orgaantransplantatie nodig.
Orgaan afkomstig van orgaandonor

Slide 38 - Tekstslide

Orgaantransplantatie
Kans op orgaanafstoting: lichaam maakt antistoffen tegen donororgaan.
Afstotingsremmers zorgen dat witte bloedcellen minder antigenen maken.
Meeste kans wanneer antigenen donor en ontvanger op elkaar lijken (familie)

Slide 39 - Tekstslide

  • weten wat een soa is
  • weten welke verschillende soa's er zijn
  • weten hoe je een soa kunt voorkomen
Afweer en bescherming

H9.5   SOA   

Slide 40 - Tekstslide

Wat zijn soa's?
SOA = Seksueel Overdraagbare Aandoening
Heet ook wel geslachtsziekte

Een soa kan veroorzaakt worden door:
- Bacterie
- Schimmel
- Virus

Slide 41 - Tekstslide

Wat zijn soa's?

Slide 42 - Tekstslide

Hoe kun je besmet raken met een soa?
Door vaginale, anale of orale geslachtsgemeenschap

Sommige soa's kun je ook op andere manieren krijgen (bijvoorbeeld hiv/aids)
- Via bloed (besmette drugsnaald, piercing of tatoeage)
- Via moeder op kind, tijdens de zwangerschap, geboorte of borstvoeding

Slide 43 - Tekstslide

Wat moet je doen met een SOA
Heb je klachten (afscheiding, jeuk, pijn of zweertjes)?
Doe een SOA test
Ga naar de huisarts of GGD

Slide 44 - Tekstslide

Hoe voorkom je een soa?

Door veilig te vrijen.




Dit doe je door een condoom te gebruiken

Slide 45 - Tekstslide