2HV - les 17

Programa
  1. Controlamos los deberes
  2.  Voorzetsels
  3. Hay-Estar-Ser
  4. Destrezas = HW
  5. Deberes
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Programa
  1. Controlamos los deberes
  2.  Voorzetsels
  3. Hay-Estar-Ser
  4. Destrezas = HW
  5. Deberes

Slide 1 - Tekstslide

Controlamos los deberes
Voca Unidad 8 blz 109 NL-SP
1-50

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken HW
p. 86 ej 1, 2 klassikaal
p. 87 ej 4, 5 zelf nakijken
4) 1B, 2D, 3A, 4C, 5F, 6H, 7G, 8E
5) 
1. mayor, grueso, calvo                          4. baja, moreno
2. grande, corto                                        5. castaño, delgado
3. simpática, ojos, pelo                          6. rubio, alta

Slide 3 - Tekstslide

Voorzetsels in het Spaans
Wat zijn dat ook al weer...?  Welke voorzetsels ken jij in het Nederlands?



Slide 4 - Tekstslide

Voorzetsels + estar
Voorzetsels geven aan WAAR iets is en gaat daarom vaak samen met het werkwoord ESTAR of HAY.

Slide 5 - Tekstslide

Elige la preposición adecuada:
En el verano siempre vamos _____ España.
A
en
B
por
C
a
D
de

Slide 6 - Quizvraag

Elige la preposición adecuada:
Compro un regalo..........el cumpleaños de mi madre.
A
por
B
de
C
para
D
en

Slide 7 - Quizvraag

Elige la preposición adecuada:

Prefiero ir __________ coche al instituto
A
en
B
a
C
de
D
por

Slide 8 - Quizvraag

Elige las preposiciones adecuadas:

'Soy ___ Amsterdam, pero vivo ___ Utrecht ___ mi novio.'
A
a, en, para
B
de, en, con
C
en, de, con
D
por, a, con

Slide 9 - Quizvraag

El gato está __________del sofá.
A
encima
B
detrás
C
debajo
D
al lado

Slide 10 - Quizvraag

El gato está __________de la
planta grande.
A
encima
B
detrás
C
debajo
D
al lado

Slide 11 - Quizvraag

El gato está _____del
almohadón (kussen)
A
encima
B
detrás
C
debajo
D
al lado

Slide 12 - Quizvraag

El sofá está _____de la ventana.
A
encima
B
detrás
C
debajo
D
al lado

Slide 13 - Quizvraag

La silla blanca está___de la pizarra.
A
encima
B
debajo
C
detrás
D
al lado

Slide 14 - Quizvraag

La silla blanca está___de la planta.
A
encima
B
debajo
C
detrás
D
al lado

Slide 15 - Quizvraag

Hay/ser/estar (zijn)
Bij 'zijn' altijd de top 3 volgen:

1. Hay (staat er letterlijk 'er is' of 'er zijn' in de zin?)

2. Estar (kun je 'zijn' vervangen door 'zich bevinden'?)

3. Ser (in de overige gevallen). 

Let op: je kunt je ook in een tijdelijke emotionele staat bevinden. Bijv. verdrietig, boos, verliefd etc. Ook dan gebruik je 'estar'.

Slide 16 - Tekstslide

Hay
Estar
Ser
Wat iemand of iets is 
Waar iemand of iets is
Er is/ er zijn

Slide 17 - Sleepvraag

Vul de juiste vorm van SER in: Mis amigos ... holandeses.
A: es
B: eres
C: soy
D: son
A
es
B
eres
C
soy
D
son

Slide 18 - Quizvraag

Yo... deportista (sportief).
A: eres
B: soy
C: somos
D: sois
A
eres
B
soy
C
somos
D
sois

Slide 19 - Quizvraag

Hola chicos ¿dónde ... vosotros?
A: estáis
B: estamos
C: está
D: estás
A
estáis
B
estamos
C
está
D
estás

Slide 20 - Quizvraag

Sleep het antwoord naar de juiste plek. Meerdere antwoorden mogelijk.
3. ¿Dónde............la tienda de ropa?
1. Aquí no..........un supermercado.
2. Pedro............profesor de español.
5. En el centro...........unos parques bonitos.
4. Carlos y tú.............en la escuela.
6. El bolígrafo.............en el estuche.
hay
está
estáis
hay
es
está

Slide 21 - Sleepvraag

Kies hay, ser of estar:
Mis padres __________ en Róterdam.

Slide 22 - Open vraag

Kies hay, ser of estar:
Brenda y yo ___________ amigas.

Slide 23 - Open vraag

Kies hay, ser of estar:
"_____ muchas bicicletas en Holanda".

Slide 24 - Open vraag

Destrezas
Leer
Blz 88, ej 1, 2, 3

Slide 25 - Tekstslide

Deberes
Voca Unidad 8 blz 109 NL-SP
1-60

Slide 26 - Tekstslide