In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Herhaling!
Argumenten, tegenargumenten en weerleggingen
Argumentatiestructuren
Argumentatieschema's
Drogredenen
Aanvaardbaarheid van argumentatie
Slide 1 - Tekstslide
Welke van de volgende signaalwoorden wordt niet gebruikt om een standpunt in te leiden?
A
dus
B
vervolgens
C
ik vind
D
kortom
Slide 2 - Quizvraag
Argumenten (feitelijk of waarderend), tegenargumenten en weerleggingen
Slide 3 - Tekstslide
Is het argument feitelijk of waarderend?
De meeste schoolliefdes lopen op niets uit.
A
feitelijk
B
waarderend
Slide 4 - Quizvraag
FEITELIJK
WAARDEREND
normen en waarden
vermoedens
feiten
onderzoek
ervaring (empirisch)
geloof
gevoel of emotie
Slide 5 - Sleepvraag
Is het argument feitelijk of waarderend?
De meeste inzendingen zijn niet om aan te horen.
A
feitelijk
B
waarderend
Slide 6 - Quizvraag
Argument
Standpunt
Tegenargument
Weerlegging
Er moet meer geïnvesteerd worden in windenergie
Windenergie is schoon
Windmolens vervuilen het landschap
Plaats de windmolens op zee
Slide 7 - Sleepvraag
Argumentatiestructuren
Slide 8 - Tekstslide
Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie
Slide 9 - Quizvraag
Welke argumentatiestructuur?
A
Enkelvoudige argumentatie
B
Onderschikkende argumentatie
C
Nevenschikkende argumentatie met afhankelijke argumenten
D
Nevenschikkende argumentatie met onafhankelijke argumenten
Slide 10 - Quizvraag
Argumentatieschema's
Slide 11 - Tekstslide
Argumentatieschema's
Het geheel van argumenten en standpunt wordt een argumentatie genoemd. De aard van het verband tussen argument(en) en standpunt noemen we argumentatieschema.
Slide 12 - Tekstslide
Zijn cavia’s zijn erg ziek. Daardoor is voor hem op dit moment zijn examen minder van belang. Argumentatie op basis van:
A
Kenmerk of eigenschap
B
Oorzaak-gevolg
C
Vergelijking
D
Voorbeelden
Slide 13 - Quizvraag
'Sporten is goed, want daarmee verbeter je je conditie.' Argumentatieschema:
A
oorzaak-gevolg
B
kenmerk of eigenschap
C
Voordelen
D
autoriteit
Slide 14 - Quizvraag
'Natuurlijk is hij tegen de bio-industrie: hij is een vegetariër.' Welk argumentatieschema herken je?
A
Voorbeelden
B
Kenmerk of eigenschap
C
Vergelijking
D
Oorzaak-gevolg
Slide 15 - Quizvraag
Welk argumentatieschema wordt hier gebruikt?
Het wordt warmer op aarde en dat komt door het Broeikaseffect.
A
argumentatie op basis van voorbeelden
B
argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
C
argumentatie op basis van een kenmerk
D
argumentatie op basis van voor- en nadelen
Slide 16 - Quizvraag
Drogredenen
Slide 17 - Tekstslide
Welke drogreden? "Ik ben directeur omdat ik het hier voor het zeggen heb!"
A
ontduiken van de bewijslast
B
verkeerde vergelijking
C
cirkelredenering
D
onjuist beroep op autoriteit
Slide 18 - Quizvraag
'Het is toch duidelijk dat dit de lekkerste appels zijn.' Drogreden:
A
overdrijven voor- of nadelen
B
cirkelredenering
C
ontduiken bewijslast
D
bespelen van het publiek
Slide 19 - Quizvraag
Welke zin bevat een drogreden
A
Spanjaarden zijn veel gelukkiger want daar schijnt altijd de zon.
B
Wij gaan naar Spanje omdat het daar mooi weer is.
Slide 20 - Quizvraag
Welke drogreden?
A
Verkeerde autoriteit
B
Onjuist beroep kenmerk/eigenschap
C
Verkeerde vergelijking
D
Onjuist beroep voor- en nadelen
Slide 21 - Quizvraag
Welke zin bevat een drogreden
A
Hij heeft een 9 gehaald want hij heeft goed geleerd.
B
Alcohol is gezond. Mijn oma werd 90 en dronk elke dag een glas wijn.
Slide 22 - Quizvraag
Aanvaardbaarheid van argumentatie
Slide 23 - Tekstslide
Welk element draagt bij aan de aanvaardbaarheid van een argumentatie?
A
Persoonlijke overtuiging
B
Gebruik van moeilijke woorden
C
Onderbouwde feiten
D
Herhaling van standpunt
Slide 24 - Quizvraag
Wat is een belangrijke factor voor de aanvaardbaarheid van een argumentatie?