3.5 samenstelling bloed (+herhaling)

 Bloed

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

 Bloed

Slide 1 - Tekstslide

Een bloedcel vertrekt vanaf mijn nier en neet de kortste route naar mijn darmen, langs welke bloedvaten/hartdelen komt deze cel?

Slide 2 - Open vraag

Kortste route van nier naar darm via bloed.
Nierhaartvat, Nierader, onderste holleader, rechterboezem, hartklep, rechterkamer, halvemaanvormige klep, longslagader, longhaarvat, longader, linkerboezem, hartklep, linkerkamer, halvemaanvormigekleppen, aorta/lichaamsslagader, darmslagader.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de functie van bloed?

Slide 5 - Open vraag

Leerdoelen
- Je weet de bestandsdelen van het bloed en kunt in je eigen woorden de functie van de bestandsdelen uitleggen.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Bloed
Een mengsel van:
  • Vaste bestanddelen
    (=bloedcellen)
  • Vloeibare bestanddelen
    (=bloedplasma)

Slide 8 - Tekstslide

Samenstelling
  • Bloedcellen:
    - Rode bloedcellen
    - Witte bloedcellen
    - Bloedplaatjes
  • Bloedplasma (=serum)
    - Plasma-eiwitten
    - Water
    - Opgeloste stoffen

Slide 9 - Tekstslide

Welke van deze 'onderdelen' van bloed hoort bij de VASTE bestanddelen?
A
Water
B
Bloedplaatjes
C
Plasma-eiwitten
D
Opgeloste stoffen

Slide 10 - Quizvraag

Bloedplasma
  • Vloeistof
  • Vervoert:
    - Zuurstof (een beetje)
    - Koolstofdioxide (een beetje)
    - Voedingsstoffen
    - Afvalstoffen

     - Warmte


Slide 11 - Tekstslide

Rode bloedcellen
  • Hebben geen celkern
  • Kleine ronde holle schijfjes
  • Bevatten hemoglobine (ijzer)     -> rode kleur
  • Vervoeren zuurstof

Slide 12 - Tekstslide

Witte bloedcellen
  • Hebben een celkern
  • Hebben geen vaste vorm
  • Bestrijden ziekteverwekkers 
  • Veel verschillende typen      -  Fagocyten                                  - Lymfocyten

Slide 13 - Tekstslide

Afweer door Fagocyten

Insluiten -->  opnemen --> afbreken

Slide 14 - Tekstslide

Lymfocyten
  • Maken antistoffen voor 1 ziekteverwekker
  • Antistoffen helpen om eenm ziekteverwekker direct te bestrijden.


Als je antistoffen voor een bepaalde ziekteverwekker hebt ben je immuun voor deze ziekte

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

Wat is de belangrijkste taak van de rode bloedcellen?
A
Vervoeren van zuurstof
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de belangrijkste taak van de witte bloedcellen?
A
Zuurstof vervoeren
B
Ziekteverwekkers doden
C
Bloed laten stollen

Slide 18 - Quizvraag

Leren voor de toets
- Alle vragen gemaakt en nagekeken eduhint?
- Leerschema, acceren wat je gehad hebt
- oefentoets

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

de bloedvaten (bs 3)


- slagaders
-haarvaten
-aders

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Kleine bloedsomloop.

  • start: rechterkamer-longenlinkerboezem.

  • reden van deze bloedsomloop:afvalstoffen afgeven, zuurstof ophalen.

Slide 23 - Tekstslide

Grote bloedsomloop.

  • start: linkerkamer-organen-rechterboezem.

  • Reden van deze bloedsomloop: zuurstof afleveren bij cellen en afvalstoffen ophalen.

Slide 24 - Tekstslide

Slagaders

  • Bloed stroomt weg van het hart
  • bloed stroomt naar organen toe
  • bloed is zuurstofrijk (behalve de longslagader)
  • wanden zijn dik en elastisch
  • veel kracht > bloeddruk is hoog
  • Liggen diep in het lichaam.




Slide 25 - Tekstslide

Aders

  • Bloed stroomt van de organen weg
  • Bloed stroomt terug naar het hart.
  • Bloed is zuurstofarm (behalve de longader)
  • Bloeddruk in de aders is laag; je voelt geen hartslag
  • Wanden van aders zijn dunner dan de wanden van slagaders


Slide 26 - Tekstslide

Haarvaten
  • de kleinste bloedvaten zijn haarvaten
  • ze hebben een hele dunne wand (veel dunner dan aders)
  • bloed en vocht (met zuurstof en voedingsstoffen kunnen door de wand heen.
  • het vocht gaat naar de cellen van je lichaam (organen)
  • Haarvaten brengen zuurstof naar de organen, en zorgen dat afvalstoffen weer afgevoerd worden.


Slide 27 - Tekstslide

aders
- lopen naar het hart toe
- de bloeddruk is laag
- de wanden zijn minder gespierd
- liggen minder diep in je lichaam
- bevatten vaak kleppen
- bevatten zuurstofarm bloed (behalve de longader)

Slide 28 - Tekstslide

spierpomp

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Video

Waar liggen de kransslagaders?
A
In je hoofd
B
In je longen
C
In je hart
D
In je benen

Slide 32 - Quizvraag

Waar zitten de hartkleppen?
A
Tussen de linker - en de rechterhelft van het hart
B
Tussen het hart en de aorta en longslagader
C
Tussen de boezems en kamers in het hart
D
In de aders die naar het hart toelopen

Slide 33 - Quizvraag

Waar zitten de hartkleppen?
A
Tussen de linker - en de rechterhelft van het hart
B
Tussen het hart en de aorta en longslagader
C
Tussen de boezems en kamers in het hart
D
In de aders die naar het hart toelopen

Slide 34 - Quizvraag

Het bloedvatenstelsel


- het hart
- de bloedvaten

Slide 35 - Tekstslide

De bloedsomloop

Dubbele bloedsomloop:

- Kleine bloedsomloop >> Longen
- Grote bloedsomloop >> Lichaam

Slide 36 - Tekstslide

bloedvatenstelsel


rood = zuurstofrijk
blauw = zuurstofarm

Slide 37 - Tekstslide

naam van de bloedvaten
De slagaders worden genoemd naar het orgaan waar ze heen stromen.
De aders worden genoemd naar het orgaan waar ze vandaan stromen.

uitzondering: bloedafvoer van het darmkanaal!
Dit gaat via de poortader naar de lever.

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

de lever

In de darmen vindt opname van voedingstoffen/gifstoffen plaats.
Dit komt terecht in het bloed.
In de lever worden deze voedingstoffen/gifstoffen verwerkt.

Slide 40 - Tekstslide

hoe loopt de kleine bloedsomloop?
A
hart, longen, hart
B
hart, lichaam, hart
C
lichaam, hart
D
longen, hart

Slide 41 - Quizvraag

welke drie soorten bloedvaten zijn er?
A
Aorta, slagaders en aders
B
Aorta, aders en haarvaten
C
Aorta, slagaders en haarvaten
D
Slagaders, aders en haarvaten

Slide 42 - Quizvraag

Bevatten slagaders zuurstofrijk bloed?
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 43 - Quizvraag

Je kunt je hartslag meten bij je pols. Dit is een voorbeeld van een
A
aorta
B
slagader
C
ader
D
haarvat

Slide 44 - Quizvraag

Uit wat voor weefsel bestaat een ader?
A
bindweefsel, spierweefsel en dekweefsel
B
bindweefsel en dekweefsel
C
spierweefsel en dekweefsel
D
alleen dekweefsel

Slide 45 - Quizvraag

welk bloedvat bestaat niet?
A
De leverader
B
De leverslagader
C
De darmslagader
D
De maagader

Slide 46 - Quizvraag

Wat geeft nummer 2 aan?
A
een slagader
B
een ader
C
een haarvat

Slide 47 - Quizvraag

Wat is er bijzonder aan de longader?
A
De bloeddruk is er hoog
B
Hij loopt van het hart af
C
Hij bevat zuurstofrijk bloed
D
Hij heeft een gespierde wand

Slide 48 - Quizvraag

In welke bloedvaten is de bloeddruk laag?
A
In haarvaten en aders
B
alleen in aders
C
alleen in haarvaten

Slide 49 - Quizvraag

De bloeddruk daalt in de haarvaten.
Wat is géén oorzaak hiervoor?
A
Het bloedvat is smaller
B
Bloed wordt afgeremd via de wanden
C
De haarvaten hebben geen spierweefsel
D
Het is verder van het hart af

Slide 50 - Quizvraag

Huiswerk
Maken BS 1 t/m 3 + 5
Leren SO 1t/m3 + 5

Slide 51 - Tekstslide