In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Hoofdvraag H6
Wat zijn de belangrijkste ontwikkelingen in de wereld na de Koude Oorlog?
Slide 2 - Tekstslide
30 seconds = 40 seconds
Raad zoveel mogelijk omschrijvingen uit hoofdstuk 4, 5 en 6
Maak teams van 2x3 personen. Er spelen twee teams tegen elkaar.
Elke team heeft één beschrijver en twee raders (wissel deze rol af)
Raad zoveel mogelijk omschrijvingen op het kaartje binnen 30 seconden. Het team met de meeste punten wint!
De 'beschrijver' mag het woord op het kaartje niet noemen. Ook niet in vreemde taal. Ook hints, 'klinkt als', spellen of rijmen is niet toegestaan. Doe je dit wel, dan telt het begrip niet!
Tip: Overleg binnen team over begrippen die niet bekend zijn/noteren mag!
Ben je klaar? Ga verder met de opdrachten zodat je kan aftekenen of je begint opnieuw en kijk je of je nu meer weet.
Slide 3 - Tekstslide
Wat gaan we deze les doen?
Uitleg 6.4
Zelfstandig werken
Maken 6.5 plus examentraining hoofstuk 6
Aftekenen
Let op: Teken deze week minimaal 1 hoofdstuk af.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Welke twee taken heeft de Europese Commissie?
A
Opstellen van nieuwe wetten
en zorgen dat de wetten uitgevoerd worden
B
Wetsvoorstellen goedkeuren
en het parlement controleren
C
De leden van het Europees Parlement kiezen
D
Zorgen voor de uitvoering van wetten en controleren van de raad van ministers
Slide 6 - Quizvraag
Waarom heeft het Europees Parlement minder macht dan de Nederlandse Tweede Kamer?
A
Europees Parlement mag zelf geen wetten indienen.
B
Er zitten meer mensen in.
C
De Europese wetten gelden niet voor alle landen.,
D
Het Europees parlement mag alleen voorstellen wetten te wijzigen die de EC opgesteld heeft.
Slide 7 - Quizvraag
Welke volgorde is juist??
A
EGKS, EU, EG, euro
B
euro, EU, EG, EGKS
C
EGKS, EG, EU, euro.
D
EGKS, EG, euro, EU
Slide 8 - Quizvraag
Welke organisatie zie je op de afbeelding?
A
EG
B
EEG
C
EGKS
D
EU
Slide 9 - Quizvraag
Welk Europese instelling hoort bij de omschrijving.
Dagelijks bestuur van de EU
A
De Europese Commissie
B
Het Europese Parlement
C
De Raad van Ministers
D
geen van deze instellingen
Slide 10 - Quizvraag
Niet alle Europese landen zijn lid van de Europese Unie. Welk land is geen lid?
A
Cyprus
B
Litouwen
C
Slovenië
D
Zwitserland
Slide 11 - Quizvraag
Hoeveel lidstaten heeft de Europese Unie?
A
26
B
27
C
28
D
29
Slide 12 - Quizvraag
Welke uitspraak over het Europees Parlement is juist? Het Europees Parlement
A
mag wetten van de Europese Raad verbeteren.
B
vergadert om de zes maanden in een andere lidstaat.
C
wordt gevormd door de ministers van de afzonderlijke landen.
D
wordt rechtstreeks gekozen door de burgers van de lidstaten.