Week 7 - Gebruik van de lijdende vorm

Week 7 + 9 
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Week 7 + 9 

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Lijdende of bedrijvende vorm?

De leerling heeft de toets gisteren niet kunnen maken.
A
lijdend
B
bedrijvend

Slide 5 - Quizvraag

Lijdende of bedrijvende vorm?

De hond werd door zijn baasje naar de dierenarts gebracht.
A
lijdend
B
bedrijvend

Slide 6 - Quizvraag

Lijdende of bedrijvende vorm?

Het pakketje werd door de bezorger opgehaald.
A
lijdend
B
bedrijvend

Slide 7 - Quizvraag

Worden vervoegd met zijn of worden

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Bedrijvend of lijdend?

Slide 12 - Open vraag

Slide 13 - Tekstslide

De lijdende vorm gebruik je wanneer het niet belangrijk is door wie iets gedaan wordt, maar dat het gedaan wordt. Zodra je specificeert wie de handeling uitvoert, kun je de zin actief maken. 
Daarnaast gebruik je de lijdende vorm in wat formeler taalgebruik, en om gebruik van ik-vorm te vermijden.

Fout passief
door ?
Goede reden voor lijd. vorm?
Goed actief
Door de regering wordt de wetgeving bepaald.
Ja
nee
De regering bepaalt de wetgeving.
In dit hoofdstuk worden (door mij) de resultaten gepresenteerd.
nee
ja, ik-vorm vermijden. (officieel taalgebruik)
In dit hoofdstuk worden de resultaten gepresenteerd.
(dus niet: ik presenteer in dit hoofdstuk de resultaten.)
De resultaten werden positief beoordeeld door de begeleider
ja
nee
De begeleider beoordeelde de resultaten positief
Het boek wordt op dit moment geschreven.
nee
Ja: niet bekend of relevant wie schrijft.
Het boek wordt op dit moment geschreven.

Slide 14 - Tekstslide

Van bedrijvend naar lijdend
  • Het lijdend voorwerp wordt het onderwerp.
  • Het hulpwerkwoord 'zijn of worden' toevoegen.
  • Voor het onderwerp door zetten.
  • Denk hierbij aan de tijd van de zin.

Bedrijvend: Jan schept het eten op.
Lijdend: Het eten wordt door Jan opgeschept.




Slide 15 - Tekstslide

 Van lijdend naar bedrijvend 
  • Zoek 'de dader' (door wie…) Dat wordt dan het onderwerp.
  • worden/zijn weglaten en je hebt het gezegde.
  • Het onderwerp wordt het lijdend voorwerp

Lijdend: De bal werd door Guido in het verkeerde doel getrapt.
Bedrijvend: Guido trapte de bal in het verkeerde doel.




Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Deze week:
- herhaal, oefen en maak samenvattingen van 
'Formuleren': Hst 1,2 en 4.
- Maak de opgaven 'Formuleren: Hst 5'

Slide 18 - Tekstslide