1.1 Wat is economie?

Hoofdstuk 1
Economie is meer dan geld
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 1
Economie is meer dan geld

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 1.1 


Wat is economie?

Slide 2 - Tekstslide

Economie

Slide 3 - Woordweb

Leerdoelen
Je leert in deze paragraaf:
  • waar economie over gaat (opdracht 1, 2).
  • voorbeelden van wat economie met jou te maken heeft (opdracht 3,4).
  • hoe bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben (opdracht 5, 6, 7)
  • hoe je een geldbedrag op de juiste manier noteert (opdracht 8, 9, 10).

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Keuzes maken
Behoeften => Alles wat je nodig hebt of graag wilt hebben.

Geld nodig

Keuzes maken: wat is voor jou het belangrijkst?

Economie gaat dus ook over het maken van de juiste keuzes.




Slide 6 - Tekstslide

Kun je alles krijgen waar je behoefte aan hebt? Leg uit waarom wel/niet.

Slide 7 - Open vraag

Koop je wat je wilt?
Consumeren => als je iets koopt voor je eigen behoeften.
Jij bent dan een consument.

Consument => iemand die iets koopt voor eigen behoeften. 

Consumeren kost geld. 

Als je niet genoeg geld hebt om in al je behoeften te voorzien, dan moet je kiezen. Wat koop je wel en wat koop je niet?




Slide 8 - Tekstslide

Als je iets koopt voor eigen gebruik, dan ben je een
A
producent
B
consument

Slide 9 - Quizvraag

Hoe kom jij aan geld om iets te kopen?

Slide 10 - Open vraag

Geef hier een voorbeeld waarbij jij een keuze moest maken tussen jouw behoeften.

Slide 11 - Open vraag

Bedrijven en de overheid 
Producenten => winkels, webshops en bedrijven die een product verkopen of iets voor je doen.

Producenten maken ook keuzes:
  •  Wat voor producten willen ze verkopen?
  • Voor welke prijs?

Producenten verdienen geld door iets te verkopen.

Ook de mensen die bij hen werken verdienen geld. 


Slide 12 - Tekstslide

Bedrijven verdienen geld door iets te
A
maken
B
verkopen
C
kopen

Slide 13 - Quizvraag

Producenten hebben mensen nodig die bij hen werken. Deze mensen kunnen hiermee geld
A
verdienen
B
betalen

Slide 14 - Quizvraag

Bedrijven en de overheid 
In het nieuws gaat het vaak over wetten en regels die de overheid maakt en economie.

Overheid => maakt wetten en regels:
  • Hoe hoog is het loon?
  •  Hoe hoog zijn de uitkeringen?
  • Hoeveel belasting moeten mensen betalen?

Als deze regel/wetten veranderen, kan dat gevolgen hebben. 

Slide 15 - Tekstslide

Bedenk een situatie waarbij het gevolgen heeft als de overheid haar regels verandert.

Slide 16 - Open vraag

Kinderbijslag
Ouders van kinderen onder de 18 jaar krijgen van de overheid kinderbijslag. 

Voor ieder kind ontvangen zij ieder kwartaal (= 3 maanden) een bedrag. Hoe hoog het bedrag is hangt af van de leeftijd van het kind. 

0 t/m 5 jaar      € 261,70
6 t/m 11 jaar     € 317,77
12 t/m 17 jaar   € 373,85

Slide 17 - Tekstslide

Bij welke leeftijd van een kind ontvang je de meeste kinderbijslag?
A
0 t/m 5 jaar
B
6 t/m 11 jaar
C
12 t/m 17 jaar

Slide 18 - Quizvraag

Geldbedragen opschrijven
Bij geld bedragen schrijf je het €-teken op en daarachter het bedrag => €5,00

Tussen de helen en decimalen schrijf je een komma, maar op de rekenmachine is dit een punt
Een geldbedrag noteer je met 2 cijfers (decimalen) achter de komma => €5,95

Als een bedrag in hele euro’s is, hoeft er niets achter te staan => €2 / €2,- / €2,00

Bij duizendtallen noteer je een punt op 3 plaatsen van achteren => €88.200 => op je rekenmachine moet je deze punt niet intoetsen!

Slide 19 - Tekstslide

Check leerdoelen
Je kunt nu:
  • uitleggen waar economie over gaat (opdracht 1, 2).
  • voorbeelden geven hoe jijzelf met economie te maken hebt (opdracht 3,4).
  • uitleggen dat bedrijven en de overheid met de economie te maken hebben (opdracht 5, 6, 7)
  • een geldbedrag op de juiste manier noteren (opdracht 8, 9, 10).

Slide 20 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?

Slide 21 - Open vraag

Wat vond je moeilijk?

Slide 22 - Open vraag

Aan de slag
Maak nu paragraaf 1.1 => opdracht 1 t/m 10 op blz. 10 t/m 13

Meer oefenen => maak de herhalingsopdrachten op blz. 36/37

Meer uitdaging => Maak de plusopdrachten op blz. 38/39

Meer praktijk => Ga naar Pincode online (SOM) => maak de keuzeopdrachten

Slide 23 - Tekstslide

Nakijken
Paragraaf 1.1
Blz. 10 t/m 13

Slide 24 - Tekstslide

Opdracht 1
a) Te weinig tijd
b) Eigen keuze
c) Geen extra geld
d)Huiswerk maken
e) Voldoende slaap

Slide 25 - Tekstslide

Opdracht 2
a) Wat vind ik mooi? Hoeveel geld wil ik hieraan besteden? Bij welke winkel ga ik de bril kopen?
b) De merkloze bril =>  goedkoper en zelfde kwaliteit

Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 3
a) Consument - behoeften
b) Goed kunnen zien - een bril
c) Ja, zodra hij de bril koopt

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 4
a) Zakgeld, werk, verjaardagsgeld.
b) 1 - 58%       2 - meer
c) Eigen antwoord

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 5
1) consument
2) producenten - verkopen
3) overheid

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 6
1) Producenten - consumenten
2) Producenten - verdienen

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 7
a) Per kwartaal € 373,85

     Per maand € 373,85 /3 = € 124,616667 = € 124,62

b) € 373,85 + € 373,85 + € 317,77 = € 1.065,47

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 8
a) €15 / €15,- / €15,00
b) €260 / €260,- / €260,00
c) €200,60

Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 9
€6,49
€17,50
€8,50
€143.312
€131,65
€17.582.493

Slide 33 - Tekstslide

Opdracht 10
a) Boven: miljoen   -   Onder: duizend
b) 16 miljoen 255 duidend 499 euro

Slide 34 - Tekstslide