VCA VRAGEN HOOFDSTUK 1 t/m 3

Een gevolg van een veiligheidsonderzoek kan zijn:
A
Sancties opleggen
B
Veiligheid controleren
C
Vaststellen wie er verantwoordelijk is bij incidenten
1 / 88
volgende
Slide 1: Quizvraag
TechniekMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 88 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Een gevolg van een veiligheidsonderzoek kan zijn:
A
Sancties opleggen
B
Veiligheid controleren
C
Vaststellen wie er verantwoordelijk is bij incidenten

Slide 1 - Quizvraag

Het gebruik van verdovende middelen van een werknemer is ongewenst omdat het:
A
Arbeidsproces verslechterd
B
Irritatie opwekt bij collega's
C
Slechte reclame voor een bedrijf is

Slide 2 - Quizvraag

Als een uitzendkracht zijn been breekt tijdens werkuren, wiens verantwoordelijkheid is dit?
A
Eigen
B
Werkgever
C
Uitzendbureau

Slide 3 - Quizvraag

Wat heeft het voor nut om een nette schone werkomgeving te creëren?
A
Goede indruk geven aan bezoekers
B
Veiligheid vergroten door goed overzicht te hebben over een werkplaats
C
Voorraad controleren

Slide 4 - Quizvraag

Verkeerd gebruiken van gereedschap en omzeilen van arbeidsregels zijn een teken van:
A
Gebrek aan ervaring
B
Onveilig handelen
C
Doorzettingsvermogen

Slide 5 - Quizvraag

Welke risico's verhogen de kans op ongevallen?
A
Geen bezoek van de inspectiedienst
B
Onveilige handelingen
C
Onbekwaamheid medewerker

Slide 6 - Quizvraag

Wat moet een werknemer melden aan de werkgever?
A
Mogelijke gevaren
B
Mogelijke gevaren en bijna-incidenten
C
Mogelijke gevaren, bijna-incidenten en incidenten

Slide 7 - Quizvraag

Wat houdt de Arbo in?

Slide 8 - Open vraag

Wat is de V&G wetgeving?

Slide 9 - Open vraag

Mag een intern aangestelde preventiemedewerker gebruik maken van externe bronnen?
A
Ja
B
Nee

Slide 10 - Quizvraag

Stelling: 'Medewerkers mogen zelf geen medische controle aanvragen door een bedrijfsarts.'
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quizvraag

Inspectiediensten
van de overheid hebben
de volgende taken

Slide 12 - Woordweb

Inspectiediensten van de overheid hebben de volgende taken; 
  • Toezicht houden
  • Uitvoeren
  • Vragen stellen
  • Eisen stellen aan veiligheidsvoorschriften
  • Werkzaamheden (tijdelijk) stilleggen
  • Waarschuwing geven met betrekking tot veiligheid
  • Boetes geven en/of sancties opleggen

Slide 13 - Tekstslide

Welke wet heeft prioriteit?
A
V&G
B
Milieuwet

Slide 14 - Quizvraag

Waar is de V&G-wetgeving van toepassing?
A
In alle openbare ruimten.
B
In alle gebouwen.
C
Overal waar gewerkt wordt.

Slide 15 - Quizvraag

Waarom zijn de tijden die je maximaal mag werken in de wet opgeschreven?

A
Op deze manier weet ik hoe lang ik mag werken.
B
Zo weet ik precies wat de klanten nodig hebben.
C
Zo kan mijn baas uitrekenen hoe ik het beste kan werken voor een klant.

Slide 16 - Quizvraag

Wat ben je als werknemer volgens de Arbowet verplicht te doen?
A
Het Arbobeleid voor je werkgever op papier zetten.
B
Op een positieve manier een bijdrage leveren aan het preventieve beleid.
C
De Inspectie SZW inschakelen bij een ernstig ongeval.
D
Een presentatie geven aan de werkgever over jouw kennis van veiligheid.

Slide 17 - Quizvraag

Welke taken heeft de Arbodienst?
A
Een Preventief Medisch Onderzoek (PMO) uitvoeren.
B
De werkgever helpen bij het maken van een RI&E.
C
Begeleiden van een zieke werknemer.
D
Alle genoemde antwoorden zijn goed.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een preventiemedewerker?
A
Een ander woord voor bedrijfsarts.
B
Een naam voor iemand die werkt bij de Arbo-dienst.
C
Een werknemer die samenwerkt met de bedrijfsarts en Arbodienst.
D
Een werkgever.

Slide 19 - Quizvraag

VCA staat voor Veiligheidscertificering Aannemers.
A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 20 - Quizvraag

Een plicht van de werknemer is om een voorlichting over veiligheid te volgen.

A
Waar.
B
Niet waar.

Slide 21 - Quizvraag

Wie controleert de arbeidstijdenwet?
A
de werknemer
B
de arbodienst
C
Inspectie SZW
D
niemand controleert dat.

Slide 22 - Quizvraag

Werknemers hebben het recht het werk te onderbreken bij een ernstig gevaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

Wat voor keurmerk is dit? (antwoorden bij de volgende slide)

Slide 24 - Tekstslide

Wat voor keurmerk is dit?

Slide 25 - Open vraag

Wat houdt de arbeidstijdenwet in?

Slide 26 - Open vraag

Veilig werken begint met veilig gedrag en het vermijden van onveilig gedrag.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Als je medicijnen gebruikt die het reactievermogen beïnvloeden dan moet je het volgende doen:
A
Thuisblijven en niet gaan werken.
B
Gewoon gaan werken.
C
Dit mededelen aan je leidinggevende.

Slide 28 - Quizvraag

Welke situatie is risico-verhogend?
A
Werken in ploegendienst
B
Afwisselend werk
C
Eentonig werk

Slide 29 - Quizvraag

Onveilige handeling of onveilige situatie?

Geen schoenen met stalen neuzen dragen tijdens het werk in een magazijn.
A
Onveilige handeling
B
Onveilige situatie

Slide 30 - Quizvraag

Onveilige handeling of onveilige situatie?

Werken met beschadigd gereedschap.
A
Onveilige handeling
B
Onveilige situatie

Slide 31 - Quizvraag

Onveilige handeling of onveilige situatie?

Een natte werkvloer.
A
Onveilige handeling
B
Onveilige situatie

Slide 32 - Quizvraag

Onveilige handeling of onveilige situatie?

Veel drukte op de werkvloer.
A
Onveilige handeling
B
Onveilige situatie

Slide 33 - Quizvraag

Wat is de beste manier om struikelen op de werkplek te vermijden?
A
Door te zorgen voor een opgeruimde werkplek.
B
Door te zorgen voor een stroeve vloer.
C
Door extra vaak schoon te laten maken.

Slide 34 - Quizvraag

Werken op een plek met veel lawaai verhoogt het risico op ongevallen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quizvraag

Onveilig werken ontstaat door:
A
Stoer gedrag.
B
Door de werkprocedures goed te volgen.
C
Aandachtig werken.

Slide 36 - Quizvraag

Wat is de beste methode om de risico's te verkleinen?
A
Aanpak bij de bron.
B
Het gebruiken van veilige machines.
C
Het goed gebruiken van PBM's (persoonlijke beschermingsmiddelen)

Slide 37 - Quizvraag

Wat hoort bij LMRA?
A
Bespreken hoe laat je koffiepauze gaat houden met jouw collega's.
B
Controleren of je al jouw gereedschap hebt voor de klus die je gaat doen.
C
Jouw leidinggevende bellen om te zeggen dat je begint met werken.

Slide 38 - Quizvraag

Waar moet je een bijna-ongevallen melden?
A
Bij de direct leidinggevende.
B
Bij de veiligheidscoördinator.
C
Bij de afdeling personeelszaken.

Slide 39 - Quizvraag

Wat is het doel van een Taak Risico Analyse (TRA)?
A
De werknemer bewust maken van de risico's.
B
Het uitsluiten van risico's.
C
Risico's op het werk in kaart te brengen.

Slide 40 - Quizvraag

Inspectie is een ander woord voor ...
A
bevoegdheid
B
risico
C
controle
D
SZW

Slide 41 - Quizvraag

De manier waarop je belangrijke zaken regelt.

Welk woord hoort erbij?
A
bevoegdheid
B
gevaar
C
preventie
D
beleid

Slide 42 - Quizvraag

Wat wordt er bedoeld met CE-markering?
A
Wereldwijd keurmerk voor producten
B
Nederlands keurmerk voor producten
C
Amerikaans keurmerk voor producten
D
Europees keurmerk voor producten

Slide 43 - Quizvraag

Volgens de Arbowet is veiligheid alleen een zaak voor de werkgever.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 44 - Quizvraag

Een plicht van de werknemer is om de veiligheidsvoorschriften te lezen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 45 - Quizvraag

De CE-markering geeft aan dat een product veilig is om mee te werken.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 46 - Quizvraag

De werknemer moet bijna-ongevallen doorgeven aan de inspectie SZW.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 47 - Quizvraag

Werknemers hebben het recht het werk te onderbreken bij een ernstig gevaar.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 48 - Quizvraag

Bij het niet naleven van de voorschriften kan de Inspectie SZW ook aan werknemers een boete uitdelen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 49 - Quizvraag

Het doel van de milieuwetgeving is het gebruik van gevaarlijke stoffen te verbieden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 50 - Quizvraag

Het is verstandig om een LMRA uit te voeren voordat je begint met je werkzaamheden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 51 - Quizvraag

In de Arbeidstijdenwet staan regels met betrekking tot werk- en rusttijden.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 52 - Quizvraag

Wat is de consequentie van onveilig handelen?
A
Verstoorde werkrelatie
B
Gevaar en/of risico
C
Gezondheidsproblemen

Slide 53 - Quizvraag

Wie draagt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het creëren van een veilige werkplek?
A
Werknemer
B
Werkgever
C
Beide

Slide 54 - Quizvraag

Wie moet een LMRA uitvoeren?
A
Degene die het werk uitvoert
B
De leidinggevende
C
De coördinator van veiligheid

Slide 55 - Quizvraag

Wat is een mogelijk gevolg van onveilig handelen?
A
Gebroken been
B
Slechte weersomstandigheden
C
Op grote hoogte werken

Slide 56 - Quizvraag

Wat betekent dit pictogram?
A
Gevaar van vallende voorwerpen
B
Veiligheidshelm verplicht
C
Veiligheidshelm aanbevolen

Slide 57 - Quizvraag

Wat is een gebruiksregel voor beschermende kleding?
A
Kleding één keer per jaar vervangen
B
Kapotte kleding direct repareren of vervangen
C
Kapotte kleding direct op eigen kosten vervangen

Slide 58 - Quizvraag

Waartegen kunnen handschoenen geen bescherming bieden?
A
Kou of hitte
B
Gevaarlijke stoffen
C
Draaiende delen

Slide 59 - Quizvraag

Wanneer moet je een ruimzichtbril dragen?
A
Bij het slijpen, hakken en boren
B
Bij het aan- en afkoppelen van productslangen
C
Bij het autogeen lassen

Slide 60 - Quizvraag

Wat moet je met je persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM's) doen?
A
Na ieder gebruik door een deskundige laten controleren
B
Je naam erop laten zetten
C
Er goed voor zorgen

Slide 61 - Quizvraag

Wat moet je doen met een valbeveiligingsapparaat na een val?
A
De lijn vernietigen en door een nieuwe vervangen
B
Het valbeveiligingsapparaat vernietigen
C
De werking van het valbeveiligingsapparaat laten keuren

Slide 62 - Quizvraag

Waarvoor is de werkgever volgens de Arbowet verantwoordelijk?
A
Voor de productie van PBM's
B
Voor het ter beschikking stellen van PBM's
C
Voor het gebruik en onderhoud van PBM's

Slide 63 - Quizvraag

Waarom mag men in de industrie geen metalen veiligheidshelm gebruiken?

A
Omdat een metalen veiligheidshelm elektriciteit kan geleiden
B
Omdat deze de klap van een vallend ding onvoldoende opvangt
C
Omdat een metalen veiligheidshelm hoofdletsel kan veroorzaken

Slide 64 - Quizvraag

Waarom is het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen noodzakelijk?
A
Omdat daarmee ongevallen kunnen worden voorkomen.
B
Omdat je daarmee letsel/schade kan voorkomen.
C
Omdat dit de juiste bronmaatregel is.

Slide 65 - Quizvraag

Wanneer moet de werkgever gehoorbescherming geven?
A
Vanaf 75 DB
B
Vanaf 80 DB
C
Vanaf 85 DB
D
Vanaf 90 DB

Slide 66 - Quizvraag

Hoe vaak moet je een valbeveiliging laten keuren?
A
Minstens 1x per jaar
B
Minstens 2x per jaar

Slide 67 - Quizvraag

Wat is de beste manier om struikelen en vallen bij het lopen te voorkomen?

A
Door een ongeval te melden bij de Arbodienst
B
Door een vrij looppad op de vloer te schilderen
C
Door in de toolboxmeeting het personeel te informeren

Slide 68 - Quizvraag

Til niet te zwaar. Wat is het advies?
A
Maximaal 25 kilo
B
Maximaal 40 kilo
C
Minimaal 25 kilo
D
Je mag zo zwaar tillen als je wil

Slide 69 - Quizvraag

Je werkt met giftige stoffen. Welk filtermasker gebruik je?
A
Categorie P1
B
Categorie P2
C
Categorie P3
D
Categorie P4

Slide 70 - Quizvraag

Wat is een goede veiligheidsregel?
A
Berg materiaal goed op en houd de werkplek netjes
B
Gebruik een ladder om materiaal naar boven te brengen
C
Markeer alle gevaren met rood/wit lint

Slide 71 - Quizvraag

Wat is een taakrisico analyse?
A
Een inventarisatie van gevaren bij het uitvoeren van risicovol werk.
B
Een checklijst van risico beperkende maatregelen, die je doorneemt voorafgaand aan risicovol werk.
C
Een risico analyse die bedrijven maken voor alle werkzaamheden.

Slide 72 - Quizvraag

Wanneer moet je een LMRA doen?
A
Alleen wanneer er een taakrisico analyse is gemaakt.
B
Altijd, voorafgaand aan het werk.
C
Alleen wanneer je werkt met collega’s bij dezelfde klus.

Slide 73 - Quizvraag

Als de omgevingslucht niet kan worden gebruikt, wat moet u dan als adembescherming gebruiken?
A
Een halfgelaatsmasker met verwisselbare filterbus.
B
Een volgelaatsmasker met verwisselbare filterbus.
C
Onafhankelijke adembescherming gebruiken.

Slide 74 - Quizvraag

Wat betekent dit bord?
A
Drinkwater toegestaan
B
Drinkwater verboden te gebruiken
C
Kraanwater verboden te gebruiken

Slide 75 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van een ongeval?
A
Een blootliggende leiding staat onder spanning.
B
Een bouwvakker struikelt over een steen, maar mankeert niets
C
Een hamer valt van hoogte op het hoofd van een voetganger

Slide 76 - Quizvraag

Stel: je loopt door de werkplaats en struikelt over een stuk hout.
Waarvan is sprake?
A
Een ongeval.
B
Een bijna-ongeval.
C
Een onveilige handeling.

Slide 77 - Quizvraag

Stel: je bent aan het lassen zonder een lasbril te dragen.
Waarvan is sprake?
A
Van een aanvaardbaar risico.
B
Van onveilige handeling.
C
Van een bijna-ongeval.

Slide 78 - Quizvraag

Wat is juist?
A
Je hoeft een bijna-ongeval niet te melden.
B
Een bijna-ongeval hoef je niet te melden als je het oplost.
C
Je moet een bijna-ongeval altijd melden.

Slide 79 - Quizvraag

Wat is geen voorbeeld van een noodsituatie?
A
Een terroristische aanslag.
B
Een vulkaanuitbarsting.
C
Een evacuatieoefening.

Slide 80 - Quizvraag

Waar moet jij bijna-ongevallen melden?
A
Bij de arbodienst.
B
Bij je chef/leidinggevende.
C
Bij de overheidsinspectiedienst Veiligheid en Gezondheid.

Slide 81 - Quizvraag

Wat moet je als eerste doen bij een ongeval met ernstig letsel?
A
Zorgen dat er niet meer mensen slachtoffer worden.
B
De weg vrijmaken voor de politie.
C
Een ongevallenformulier invullen.

Slide 82 - Quizvraag

Wanneer je valt en je breekt een been op de werkplek is dit:
A
Je eigen schuld
B
Een ongeval
C
Onveilige situatie

Slide 83 - Quizvraag

Wanneer er schade ontstaan is bij een incident moet men dit:
A
Indien mogelijk zelf oplossen
B
Melden bij de werkgever
C
Melden bij de werkgever en de politie

Slide 84 - Quizvraag

Wat is het doel om een bijna-ongeval te melden?
A
Om de werkgever te waarschuwen
B
Om een noodsituatie te voorkomen
C
Om herhaling te voorkomen

Slide 85 - Quizvraag

Als je gereedschap gebruikt zonder CE markering ben je:
A
Onverschillig
B
Onveilig aan het handelen
C
Een aanvaardbaar risico aan het nemen

Slide 86 - Quizvraag

Wanneer je van een steiger valt zonder letsel, is dit een voorbeeld van:
A
Een onveilige handeling
B
Een onveilige handeling en ongeval
C
Een bijna-ongeval

Slide 87 - Quizvraag

Wat is de beste strategie voor preventie?
A
Iemand zo goed mogelijk helpen na een ongeval
B
Beschermingsmiddelen aanbieden in onveilige situaties
C
Een analyse maken na een ongeval

Slide 88 - Quizvraag