Woordenschat 3 - werken in de detailhandel

Woordenschat 3  



werken in de detailhandel
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Alfabetisering ANT2, NT2, ISKPraktijkonderwijsLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Woordenschat 3  



werken in de detailhandel

Slide 1 - Tekstslide

Wat is dit?
A
de winkel
B
de klant
C
het eten
D
de kassa

Slide 2 - Quizvraag

Wat is dit?
A
Het vakenvuler
B
Het vakkenvuller
C
De vakenvuler
D
De vakkenvuller

Slide 3 - Quizvraag

Wat is dit?
A
De zelfbediening
B
De kassa
C
De voorraad
D
De diensten

Slide 4 - Quizvraag

Wat is dit?
A
De advertentie
B
De acties
C
De kassabon
D
De uitnodiging

Slide 5 - Quizvraag

Wat is dit?
A
Wisselen
B
Geld
C
Gepast betalen
D
De munten

Slide 6 - Quizvraag

Wat is dit?
A
De lichaamshouding
B
De lichamen
C
Tillen
D
Bukken

Slide 7 - Quizvraag

Wat is dit?
A
De mensen
B
De werkkleding
C
De jongens en meisjes van de winkel
D
Het personeel

Slide 8 - Quizvraag


A
Het afbreekmes
B
De prijstang
C
De hark
D
Het plakband

Slide 9 - Quizvraag

Wat zijn dit?
A
De klanten
B
Het assortiment
C
De afdelingen
D
De boodschappen

Slide 10 - Quizvraag

Wat is dit?
A
Het karretje
B
De winkelwagen
C
Het mandje
D
De boodschappen

Slide 11 - Quizvraag

Werken detail 3  



Wat doe je? Wat zeg je? 

Slide 12 - Tekstslide

Er belt een klant naar het winkel.
Hoe help je de klant?

A
Je zegt alleen je naam
B
Je spreekt snel om tijd te besparen.
C
Je zegt 'Goedendag' , je naam en de naam van de winkel
D
Je zegt: 'Hoi, wat wil je?'.

Slide 13 - Quizvraag

Hoe begroet je een klant, terwijl je een andere klant helpt?
A
Ik geef een vette knipoog
B
Ik negeer deze klant, want ik ben al bezig
C
Ik kijk de klant even aan en glimlach even.
D
Ik geef een knikje: ik heb u gezien

Slide 14 - Quizvraag

Wat is een klant?
A
Iemand die werkt in de winkel.
B
Iemand die iets koopt in de winkel.
C
Een klant moet iemand helpen.
D
Een klant helpt anderen.

Slide 15 - Quizvraag

Een trouwe klant is een klant die vaak terugkomt. (Vaste klant)
A
Onjuist
B
Juist

Slide 16 - Quizvraag

Een klant vraagt iets wat niet kan
Wat zeg je tegen de klant ?
A
Je zegt "Nee, dat heb ik niet"
B
Je zegt " Helaas heb ik niet" maar zoekt naar een oplossing samen met de klant
C
Je zegt " Ga maar naar een andere winkel "
D
Je zegt " Wat een domme vraag"

Slide 17 - Quizvraag

In de detailhandel werken betekent:
A
Dat je nooit vrij hebt
B
Dat je altijd vrij bent op woensdag
C
Dat je vaak op zaterdag moet werken
D
Dat je veel vakantie hebt

Slide 18 - Quizvraag

Wat is detailhandel
A
Een kledingwinkel
B
Winkels wat je eten kan kopen
C
Winkels die producten verkopen aan consumenten
D
Een plek waar consumenten producten kunnen verkopen.

Slide 19 - Quizvraag

Werken detail 3  



Husselwoorden

Slide 20 - Tekstslide

m e r c I a e

Slide 21 - Woordweb

e r v e r k o p

Slide 22 - Woordweb

t i k a r e I e n

Slide 23 - Woordweb

z a m i j n g a

Slide 24 - Woordweb

k s a a s

Slide 25 - Woordweb

Goed gedaan!!!

Slide 26 - Tekstslide