Present simple/tegenwoordige tijd
Als je wilt zeggen dat iets regelmatig (of altijd of nooit) gebeurt, gebruik je de present simple:
- I walk to school every day.
- Andy walks to school every day.
- We walk to school every day.
Present Continuous
Als je wilt zeggen dat iets nu gebeurt of bezig is, gebruik je de present continuous:
- I am walking the dog.
- She is walking her dog.