4.9 Spelling les 1

4.9 Spelling les 1
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4.9 Spelling les 1

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
- Je kent het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.
- Je kent het tegenwoordig deelwoord als bijvoeglijk naamwoord. 
- Leestekens: trema, apostrof en accent.


Slide 2 - Tekstslide

Woord van de week

................

Slide 3 - Tekstslide

Start les. 
Stillezen 
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk
Vragen?

4.8 opdracht 6,9 en 11

Slide 5 - Tekstslide

Herhaling van gisteren:
Wat is het bw en het bn in de volgende zinnen?

Deze leerling werkt echt hard.
Deze leerling is een harde werker

Slide 6 - Open vraag

Maak van het werkwoord een bijvoeglijk naamwoord:

't Is een (uitmaken) zaak: de skinny jeans voor de man, het kan!

Slide 7 - Open vraag

Maak van het werkwoord een bijvoeglijk naamwoord

De ware mannenskinny kent geen wijd (uitlopen) pijpen, maar zit juist (beangstigen) strak om knieën, dijen en kuiten.

Slide 8 - Open vraag

Het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
We lezen blz. 67 en 68

Slide 9 - Tekstslide

Samen maken 
opdracht 3 en 4
Opdracht 3

a. Waarom schrijf je een gewerkt uur en niet een gewerkte uur?
b. Heb je 't kofschip-x nodig om van een voltooid deelwoord een bijvoeglijk naamwoord te vormen?
c. Leg uit dat het logisch is dat voltooide deelwoorden op -en niet veranderen.

Slide 10 - Tekstslide

Opdracht 4
a. besteden het ...................... bedrag
b. afdanken een........................vest
c. begroten de.........................euro's

Slide 11 - Open vraag

Opdracht 4
d. verkopen een.......................outfit
e. verwoesten de..........................collectie
f. beroven de..........................kledingwinkel

Slide 12 - Open vraag

Opdracht 4
g. verbeterd een....................... productieproces
h. vergeten de............................bestelling
i. verantwoorden de............................aankoop
j. schrikken een........................klant

Slide 13 - Open vraag

Trema:

Hoe schrijf je het woord?

Slide 14 - Open vraag

Trema
  • Als je in één woord twee klinkers niet als één klank mag lezen: bijv. ruïne, beïnvloeden
  •  Als het woord zonder trema verkeerd kan worden uitgesproken. Je schrijft dus géén trema op: buiig, beoefenen, financieel.
  • In het meervoud van zelfstandige naamwoorden op: -ee: ideeën
  • In het meervoud van zelfstandige naamwoorden op -ie: kopieën

Je schrijft het trema op de plek waar de nieuwe lettergreep begint. 

Slide 15 - Tekstslide

Apostrof

Hoe schrijf je de woorden:

Slide 16 - Open vraag

Apostrof
Een apostrof gebruik je:
  • Als één of meerdere letters zijn weggelaten: Ik heb 'm nog in 't buurthuis gezien.
  • Bij bezitsaanduidingen van woorden die eindigen op een s-klank of op een lange klinker die je met één letter schrijft: Dennis'rugzak.
  • Na cijfers, afkortingen en afleidingen: vmbo'er, A4'tje.

Slide 17 - Tekstslide

Accent

Hoe schrijf je het woord:

Slide 18 - Open vraag

Accent
Een accent zorgt ervoor dat je een woord op de juiste manier leest en uitspreekt: café, crème, hé!

We gebruiken in het Nederlands drie accenttekens, afkomstig uit het Frans:
  • accent aigu (streepje naar rechts): cliché.
  • accent grave (streepje naar links): barrière.
  • accent circonflexe (dakje) enquête.
Soms ook op nadruk te leggen op bepaald woord: hét

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk
H4.9 Opdracht 1,2, 5,6 7 tot en met 10


Slide 20 - Tekstslide