4.9 spelling: vd als bijv. nw, accent, trema, apostrof, streepjes

4.9 spelling
Je leert:
  • het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord spellen;
  • de leestekens accent, trema, apostrof, weglatingsstreepje en koppelteken gebruiken.
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

4.9 spelling
Je leert:
  • het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord spellen;
  • de leestekens accent, trema, apostrof, weglatingsstreepje en koppelteken gebruiken.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het verschil?
vergrote - vergrootte
bestede - besteedde

Slide 2 - Open vraag

Voorbeeldzinnen
  • We kunnen de vergrote foto in de winkel afhalen.
  • De fotograaf vergrootte onze foto van de bruiloft.
  • Het bestede bedrag kun je declareren.
  • De docent besteedde veel aandacht aan de werkwoordspelling.
  • Het verbrede pad zag er goed uit.
  • Gisteren verbreedde de tuinman het pad. 

Slide 3 - Tekstslide

Een voltooid deelwoord kun je ook bijvoeglijk gebruiken. Maak een voorbeeldzin!

Slide 4 - Open vraag

Voltooid deelwoord bijvoeglijk gebruiken?

Schrijf het zo kort mogelijk!

Slide 5 - Tekstslide

Waarom schrijf je dan wel de gebraden kippen?
A
Omdat het zn meervoud is.
B
Omdat het voor de uitspraak nodig is.
C
Omdat het VD ook eindigt op -en

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

het (bederven) vlees

Slide 8 - Open vraag



De soep is gekruid.
De _____ soep.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 9 - Open vraag



De kerktoren is verlicht.
De _____ kerktoren.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 10 - Open vraag



De vogel is opgezet.
De _____ vogel.
Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Slide 11 - Open vraag

Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

het (stranden) schip

Slide 12 - Open vraag

Noteer het voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord.

Schrikken: een ........ voorbijganger
Schrikken: de ........ mensen

Slide 13 - Open vraag

 Weglatingsteken

Slide 14 - Tekstslide

Koppelteken

Slide 15 - Tekstslide

Noteer het weglatingsstreepje op de juiste plek:

wielerwedstrijden en hardloopwedstrijden

Slide 16 - Open vraag

Nog eens:
wiellengte of neuslengte

Slide 17 - Open vraag

Waar is het koppelteken juist gebruikt?
A
14 jarigen
B
14-jarigen

Slide 18 - Quizvraag

Wat is juist?
A
ex-roker
B
ex roker
C
exroker
D
ëxroker

Slide 19 - Quizvraag

Wat is juist?
A
mee-ëten
B
mee-eten
C
meeëten
D
meëeten

Slide 20 - Quizvraag

Wat is juist?
A
zonne energie
B
zonneenergie
C
zone-energie
D
zonne-energie

Slide 21 - Quizvraag

Wat is juist?
A
oud burgemeester
B
oud-burgemeester
C
Oud Burgemeester
D
Oud-Burgemeester

Slide 22 - Quizvraag

Wat is juist?
A
op- en aanmerkingen
B
opmerkingen- en aanmerkingen
C
op en aanmerkingen
D
Op en Aanmerkingen

Slide 23 - Quizvraag

Wat is juist?
A
a4 formaat
B
a4-formaat
C
A4-formaat
D
A4 formaat

Slide 24 - Quizvraag

Trema, apostrof, accenttekens

Slide 25 - Tekstslide

 Trema, apostrof, accenttekens

Slide 26 - Tekstslide

Accenten
Er zijn drie accenten. De accenten komen alleen voor op de letter -e: 
- accent aigu: café
- accent grave: carrière
- accent circonflexe: enquête 

Het accent aigu wordt soms gebruikt om de klemtoon aan te geven: 
- Dat is dé manier om het goed te doen. 
- Zij heeft geen twéé dochters, maar drie. 

Slide 27 - Tekstslide

Welke vorm is goed?
A
buiig
B
buiïg

Slide 28 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
efficient
B
efficiënt

Slide 29 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
egoist
B
egoïst

Slide 30 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
financien
B
financiën

Slide 31 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
gearriveerd
B
geärriveerd

Slide 32 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
geirriteerd
B
geïrriteerd

Slide 33 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
gelinieerd
B
geliniëerd

Slide 34 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
knackebrod
B
knäckebröd

Slide 35 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
poezie
B
poëzie

Slide 36 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
varieren
B
variëren

Slide 37 - Quizvraag

Welke vorm is goed?
A
vergroeiing
B
vergroeïing

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Video

Slide 40 - Video

Slide 41 - Video

Maken
4.9 spelling 
Maak opdracht 1
blz. 70-71
klassikaal nakijken

Slide 42 - Tekstslide

antwoorden opdracht 1

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Slide 45 - Tekstslide