Dansen, maken, praten, snappen, werken
Halen, menen, spelen, studeren, wonen
Zijn
Bakken, braden, brengen, denken, doen
Hebben, heten, houden, komen, kopen
Zijn
kunnen, lachen, moeten, mogen, scheiden
,staan vouwen, vragen, wassen, weten
Zijn
Willen, worden, zeggen, zien, zoeken, zullen…. zijn