Beschouwende teksten 1

Schrijfvaardigheid V4
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Schrijfvaardigheid V4

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • leerdoel: na deze lessenserie kun je een samenhangende, begrijpelijke tekst schrijven
  • in vervolgopleiding en daarna baan > regelmatig teksten schrijven
  • In V4 > een beschouwende tekst
  • aan het einde van deze lessenserie inleveren via Magister > cijfer (weging 4)
  • voorbereidingsproces weegt mee bij het uiteindelijke cijfer > alle opdrachten die je tussentijds maakt in reader

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel deze les
  • Ik herken de vaste structuren en vaste (stijl)kenmerken van een beschouwing

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je nog van...
Beschouwende teksten?

Slide 4 - Tekstslide

Beschouwen als tekstdoel is: A volledig objectief, B overwegend objectief, C volledig subjectief, D overwegend subjectief?
A
volledig objectief
B
overwegend objectief
C
volledig subjectief
D
overwegend subjectief

Slide 5 - Quizvraag

Met een beschouwing wil je als schrijver: A activeren, B overtuigen, C opiniëren, D informeren
A
activeren
B
overtuigen
C
opiniëren
D
informeren

Slide 6 - Quizvraag

Bij een beschouwing zijn bronnen A niet belangrijk, of B wel belangrijk
A
bronnen niet belangrijk
B
bronnen wel belangrijk

Slide 7 - Quizvraag

welke weerlegt tegenargumenten? A betoog, B beschouwing, C uiteenzetting, D column
A
betoog
B
beschouwing
C
uiteenzetting
D
column

Slide 8 - Quizvraag

Vink aan: welke vaste tekststructuren passen bij een beschouwing? A probleem-oplossing, B stelling-argumenten, C voor- en nadelenstructuur, D verklaring
A
probleem-oplossingsstructuur
B
stelling-argumentenstructuur
C
voordelen-nadelenstructuur
D
verschijnsel-verklaringsstructuur

Slide 9 - Quizvraag

Beschouwing
  • onderwerp is een probleem of een kwestie
  • in tekst duidelijk: welk probleem of welke kwestie? 
  • je belicht je het onderwerp van verschillende kanten
  • opiniërende tekst: je wilt de lezer over iets laten nadenken
  • slot van een beschouwing: afweging + evt. aanbeveling > hoe tot een keuze, een oplossing van het probleem te komen

Slide 10 - Tekstslide

Opbouw beschouwing
Zoals altijd: inleiding, kern, slot. 
  • Inleiding: probleem, vraag, situatie, gebeurtenis.
  • Kern: meerdere alinea's met meerdere mogelijke visies. 
  • Slot: open einde, want meerdere verklaringen, antwoorden of oplossingen.

En de vaste tekststructuren dan...?

Slide 11 - Tekstslide

Vaste tekststructuren
  • Vast patroon in een tekst dat een aantal vaste vragen beantwoordt
  • Helpt je bij het doorgronden van langere en ingewikkelde teksten (en het schrijven ervan!)

Bij beschouwingen zien we: 
  1. probleem-oplossingsstructuur
  2. verschijnsel-verklaringsstructuur
  3. voor-en-nadelenstructuur

Slide 12 - Tekstslide

Probleem-oplossingsstructuur
  1. Inleiding: wat is het probleem? bijv. de toename van het autoverkeer.
  2. Middenstuk: waarom is dat een probleem? wat zijn de gevolgen? welke oorzaken zijn er? welke oplossingen zijn er?
  3. Slot: wat is de beste oplossing?

Slide 13 - Tekstslide

Verschijnsel-verklaringsstructuur
  1. Inleiding: welk verschijnsel vraagt om een verklaring? bijv. het eetgedrag van jongeren
  2. Middenstuk: welke kenmerken heeft het verschijnsel? welke verklaringen/oorzaken/redenen zijn ervoor te geven?
  3. Slot: wat is de hoofdgedachte van de beschouwing kort samengevat? 

Slide 14 - Tekstslide

Helder formuleren
  • belangrijk dat je lezer je tekst goed kan volgen > hoe?
  • schrijven in hele zinnen (en niet in woordgroepen)
  • geen losse zinnen aan elkaar plakken, maar verbinden op een nette manier 
  • zinnen hebben samenhang: een nieuwe zin sluit logisch aan op de vorige zin 

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag!
  • maken opdr. helder formuleren
  • 1 A t/m H in reader schrijfvaardigheid blz. 5 - 7 
  •  huiswerk donderdag 1-4

Slide 16 - Tekstslide

Voor-en-nadelenstructuur
  1. Inleiding: beschrijving verschijnsel met positieve en negatieve kanten. Bijvoorbeeld: jongeren zitten steeds meer op hun smartphone.
  2. Middenstuk: welke voor- en nadelen zijn er?
  3. Slot: wat is de afweging, conclusie of samenvatting?

Slide 17 - Tekstslide