zwakke werkwoorden - Präteritum - 4vwo diagnostische toets

Leerdoelen 
kennen/kunnen


  1. Je weet hoe je de verleden tijd in het Duits bij haben, sein en werden maakt.
  2. Je weet hoe je de verleden tijd in het Duits bij zwakke werkwoorden maakt. 
  3. Je kunt de verleden tijd maken bij werkwoorden met een -d of -t in de stam of een speciale stam.



1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leerdoelen 
kennen/kunnen


  1. Je weet hoe je de verleden tijd in het Duits bij haben, sein en werden maakt.
  2. Je weet hoe je de verleden tijd in het Duits bij zwakke werkwoorden maakt. 
  3. Je kunt de verleden tijd maken bij werkwoorden met een -d of -t in de stam of een speciale stam.



Slide 1 - Tekstslide

 Das Verb haben in de verleden tijd!
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hatte
hattest
hatte
hatten
hattet
hatten

Slide 2 - Sleepvraag

Das Verb sein in de verleden tijd!
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
war
warst
war
waren
wart
waren

Slide 3 - Sleepvraag

Das Verb werden in de verleden tijd!
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wurde
wurde
wurdest
wurden
wurdet
wurden

Slide 4 - Sleepvraag

Ich _______nicht zu spät!
A
war
B
warst
C
wart
D
waren

Slide 5 - Quizvraag

Warum _________ihr nicht zu Hause?
A
hatte
B
hattet
C
wart
D
warst

Slide 6 - Quizvraag

Sie _________Sängerin
A
wurdest
B
hatte
C
wurde
D
hattest

Slide 7 - Quizvraag

Ihr ________das nicht sagen dürfen.
A
hat
B
hatte
C
hattet
D
hatten

Slide 8 - Quizvraag

Warum ________du nicht bei dem Fest?
A
hatte
B
hattest
C
wart
D
warst

Slide 9 - Quizvraag

Tausende Menschen __________ arbeitslos
A
wurde
B
wurden
C
wart
D
warst

Slide 10 - Quizvraag

zwakke werkwoord Präteritum

Slide 11 - Tekstslide

Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel

spiel
spiel
spiel
-te
-test
-te
-ten
-ten
-tet

Slide 12 - Sleepvraag

Hoe maak je de o.v.t. (Präteritum) in het Duits van een zwak werkwoord?
A
ge + stam + (e)t
B
stam in de o.t.t. + -t(e) + esttenten
C
de klinker verandert + esttenten
D
verledentijdsstam + -de

Slide 13 - Quizvraag

Er ..... bis 1789 Musik an der Universität Bonn. (studeerde)
A
studiert
B
studierte
C
studiertet
D
studieret

Slide 14 - Quizvraag

Vertaal 'jullie kochten'

kaufen (= kopen)
A
ihr kaufte
B
ihr kauftet
C
ihr kauftete
D
ihr kauft

Slide 15 - Quizvraag

Fülle aus im Präteritum (machen):

Es ....... richtig Spaß, das Lied zu singen.
A
macht
B
machte
C
machtet
D
machst

Slide 16 - Quizvraag

Fülle aus im Präteritum: lachen
Mein Freund ...... über einen Witz.

Slide 17 - Open vraag

Fülle aus im Präteritum: weinen
Du ...., weil du deine Tasche verloren hattest.

Slide 18 - Open vraag

Fülle aus im Präteritum:
Ich ___________ (warten) eine Stunde lang auf den Bus.

Slide 19 - Open vraag

Verleden tijd
Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man

wir 
ihr
sie/Sie
red
red
red

red
red
red
-ete
-etest
-ete
-eten
-eten
-etet

Slide 20 - Sleepvraag

Fülle aus im Präteritum:
> er [arbeiten]
A
arbeitet
B
arbeitete
C
arbeitetet
D
arbeite

Slide 21 - Quizvraag

Fülle aus im Präteritum:
> ihr [baden]
A
bade
B
badet
C
badete
D
badetet

Slide 22 - Quizvraag

Fülle aus im Präteritum:
Warum [antworten] du nicht?

Slide 23 - Open vraag

Fülle aus im Präteritum: antworten

Wer ...... auf diese schwierige Frage?
A
antworteten
B
antworetet
C
antwortete
D
antworte

Slide 24 - Quizvraag

Fülle aus im Präteritum: 'wij borstelden'
bürsten (= borstelen)
A
wir bürsten
B
wir bürstet
C
wir bürsteten
D
wir bürstten

Slide 25 - Quizvraag

Onvoldoende gescoord?
Bekijk dan de PowerPoint overzicht werkwoorden nog een keer goed!

Slide 26 - Tekstslide