Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Duitse werkwoorden (sein, haben, werden, Modalverben, zwak, verleden tijd)
Grammatik A - De werkwoorden sein, haben & werden in de verleden tijd
1 / 39
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Duits
Middelbare school
havo
Leerjaar 4
In deze les zitten
39 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
50 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Grammatik A - De werkwoorden sein, haben & werden in de verleden tijd
Slide 1 - Tekstslide
Das Verb sein im Präteritum
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
war
warst
war
waren
wart
waren
Slide 2 - Sleepvraag
Das Verb haben im Präteritum
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hatte
hattest
hatte
hatten
hattet
hatten
Slide 3 - Sleepvraag
Das Verb werden im Präteritum
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wurde
wurdest
wurde
wurden
wurdet
wurden
Slide 4 - Sleepvraag
Grammatik B - Het zwakke werkwoord in de verleden tijd (das Präteritum)
Slide 5 - Tekstslide
Vul de verleden tijd in:
er (reden)
Slide 6 - Open vraag
Vul de verleden tijd in:
der Arzt (drücken)
Slide 7 - Open vraag
Vul de verleden tijd in:
Herr Schmidt (machen)
Slide 8 - Open vraag
Vul de verleden tijd in:
Opa und Oma (lachen)
Slide 9 - Open vraag
Vul de verleden tijd in.
Meine Brüder (hoffen) … den Hauptpreis zu gewinnen.
Slide 10 - Open vraag
Vul de verleden tijd in.
Seine Freundin (warten) … am Bahnhof.
Slide 11 - Open vraag
Modale werkwoorden Duits
&
Tegenwoordige- en verleden tijd
Modalverben
&
möchten
Tegenwoordige - en verleden tijd
Slide 12 - Tekstslide
Modalverben auf Deutsch:
Slide 13 - Tekstslide
standaard zwak Modale werkwoorden
wohn
en
könn
en
ich wohn
e
ich kann
du wohn
st
du kann
st
er/sie/es wohn
t
er/sie/es kann
wir wohn
en
wir könn
en
ihr wohn
t
ihr könn
t
sie/Sie wohn
en
sie/ Sie könn
en
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Übersetze:
hij kan
A
Er könne
B
Er kann
C
Er kannt
D
Er könnt
Slide 16 - Quizvraag
Übersetze:
jij mag (toestemming)
A
du darfst
B
du magst
C
du kannst
D
du möchtest
Slide 17 - Quizvraag
(wissen)
Er ___ nicht, ob er heute noch kommt.
A
wiss
B
wisst
C
weißt
D
weiß
Slide 18 - Quizvraag
(wollen)
Du _____ keine Hausaufgaben machen.
A
woll
B
will
C
willst
D
wollst
Slide 19 - Quizvraag
Modalverben im Präteritum
Slide 20 - Tekstslide
Modalverben im Präteritum
dürfen = durften
können = konnten
mögen = mochten
müssen = mussten
sollen = sollten
wollen = wollten
wissen = wussten
Slide 21 - Tekstslide
Präteritum
(wollen) Ich ______ nach Hause gehen.
A
wollte
B
willte
C
wollt
D
willt
Slide 22 - Quizvraag
Präteritum
(dürfen) ______ du in die Disko gehen?
A
dürftest
B
darftest
C
durftest
D
willt
Slide 23 - Quizvraag
Präteritum
(wissen) ______ er, dass die letzte Stunde ausfiel?
A
wisste
B
wusste
C
weißte
Slide 24 - Quizvraag
Diagnostische toets: zwakke werkwoord Präteritum
Slide 25 - Tekstslide
Leerdoelen
kennen/kunnen
Je weet hoe je de
verleden tijd
in het Duits bij
zwakke werkwoorden
maakt.
2. Je kunt de
verleden tijd
maken bij werkwoorden met een
-d of -t in de stam of een speciale stam.
Slide 26 - Tekstslide
Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
spiel
spiel
spiel
spiel
spiel
spiel
-te
-test
-te
-ten
-ten
-tet
Slide 27 - Sleepvraag
Er ..... bis 1789 Musik an der Universität Bonn. (studeerde)
A
studiert
B
studierte
C
studiertet
D
studieret
Slide 28 - Quizvraag
Vertaal 'jullie kochten'
kaufen (= kopen)
A
ihr kaufte
B
ihr kauftet
C
ihr kauftete
D
ihr kauft
Slide 29 - Quizvraag
Fülle aus im Präteritum (machen):
Es ....... richtig Spaß, das Lied zu singen.
A
macht
B
machte
C
machtet
D
machst
Slide 30 - Quizvraag
Fülle aus im Präteritum: lachen
Mein Freund ...... über einen Witz.
Slide 31 - Open vraag
Fülle aus im Präteritum: weinen
Du ...., weil du deine Tasche verloren hattest.
Slide 32 - Open vraag
Fülle aus im Präteritum:
Ich ___________ (warten) eine Stunde lang auf den Bus.
Slide 33 - Open vraag
Verleden tijd
Sleep de uitgangen naar de juiste plek
ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
red
red
red
red
red
red
-ete
-etest
-ete
-eten
-eten
-etet
Slide 34 - Sleepvraag
Fülle aus im Präteritum:
> er [arbeiten]
A
arbeitet
B
arbeitete
C
arbeitetet
D
arbeite
Slide 35 - Quizvraag
Fülle aus im Präteritum:
> ihr [baden]
A
bade
B
badet
C
badete
D
badetet
Slide 36 - Quizvraag
Fülle aus im Präteritum:
Warum [antworten] du nicht?
Slide 37 - Open vraag
Fülle aus im Präteritum: antworten
Wer ...... auf diese schwierige Frage?
A
antworteten
B
antworetet
C
antwortete
D
antworte
Slide 38 - Quizvraag
Fülle aus im Präteritum: 'wij borstelden'
bürsten (= borstelen)
A
wir bürsten
B
wir bürstet
C
wir bürsteten
D
wir bürstten
Slide 39 - Quizvraag
Meer lessen zoals deze
zwakke werkwoorden - Präteritum - 4vwo diagnostische toets
Mei 2024
- Les met
26 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
zwakke werkwoorden - Präteritum - 4vwo diagnostische toets
Januari 2023
- Les met
17 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 4
Modalverben: V3 - 26.09.24
September 2024
- Les met
14 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 3
V5 Modalverben
April 2023
- Les met
15 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 5
Modale werkwoorden verleden tijd
April 2024
- Les met
37 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 4
kennistoets 3
Oktober 2024
- Les met
39 slides
Duits
Middelbare school
vmbo lwoo, havo, vwo
Leerjaar 4
20-12 3V Modale hulpwerkwoorden in de verleden tijd
December 2023
- Les met
17 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 3
Les haben, sein, werden en zwakke werkwoord_070322
Maart 2022
- Les met
33 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2