Benoem pv en zet zinsdeelstrepen:
1. De leraar gaf mij lachend een onvoldoende.
2. Gisteren zag ik hem op de hoek van de Janstraat.
3. De huisarts heeft een blindedarmontsteking geconstateerd.
4. De ouders van de volleybalsters kwamen de meiden ophalen.
5. Ik had haar graag een knuffel willen geven.