Herhaling brugklas

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?

  • Je telefoon

1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Pak je spullen!
Wat heb je nodig?

  • Je telefoon

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling zinsdelen
t/m LV

- persoonsvorm
- zinsdelen
- onderwerp
- werkwoordelijk gezegde
- lijdend voorwerp

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je over zinsdelen

Slide 3 - Woordweb

1. Persoonsvorm

Kenmerken pv:

- is bijna altijd één woord

- is een vorm van het ww

- staat in enkelvoud of meervoud

- staat in tegenwoordige of verleden tijd


Zet altijd de zin in een andere tijd! Het werkwoord dat verandert, is de pv.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de PV?

Vanavond speelt Jochem Meyjer op onze school.

Slide 5 - Open vraag

Wat is de PV?
Daarom zijn de muren van de kantine versierd met slingers en ballonnen.

Slide 6 - Open vraag

2. Zinsdelen
Zinsdeel = Een zo groot mogelijk stuk zin dat voor de PV past.

Voor de PV past maar 1 zinsdeel!! 

Elk zinsdeel kan maar 1 naam krijgen. Je moet dus kiezen!
Elk zinsdeel geeft antwoord op een vraag/ handeling. 


Slide 7 - Tekstslide

2. Zinsdelen
Stappenplan zinsdelen (zinsdeelproef):
  1. Onderstreep de PV.
  2. Zet zinsdeelstrepen voor en achter de PV. 
  3. Kijk welke woorden je samen voor                                                                                    de PV kunt zetten. 
  4. Zet de zinsdeelstrepen op de juiste                                                                      plaats. 

Slide 8 - Tekstslide

2. Zinsdelen
Voorbeelden:
Klas hv1 | heeft | een druk programma | vandaag.
       wie                                                wat                           wanneer
Vandaag | heeft | klas hv1 | een druk programma.
   wanneer                      wie                      wat
Een druk programma | heeft | klas hv1 | vandaag.
       wat                                                          wie              wanneer

Slide 9 - Tekstslide

Hoeveel zinsdelen heeft de zin:
Onze klas mailt elke maand met enkele Franse scholieren.
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 10 - Quizvraag

Hoeveel zinsdelen heeft de zin:
Heeft Floris de Vijfde vroeger op het Muiderslot gewoond?
A
3
B
4
C
5
D
6

Slide 11 - Quizvraag

In welke zin staan de zinsdeelstrepen op de juiste plek?
Zijn broer maakte die lastige opdracht zonder fouten.
A
Zijn | broer | maakte | die lastige opdracht | zonder fouten.
B
Zijn broer | maakte | die | lastige opdracht |zonder | fouten.
C
Zijn broer | maakte | die lastige opdracht |zonder | fouten.
D
Zijn broer | maakte |die lastige opdracht |zonder fouten.

Slide 12 - Quizvraag

3. Onderwerp
Je vindt het ow op 2 manieren: 
- Stel de vraag: 
WIE/ WAT + WG (alle ww)
( Het antwoord is ow)
of 
- Doe de onderwerpproef
(verander getal PV)





Slide 13 - Tekstslide

3. Onderwerp
ow + pv horen bij elkaar:
- ze staan meestal naast elkaar
- Als pv enkelvoud is, is ow ook enkelvoud
- Als pv meervoud is, is ow ook meervoud
Het onderwerp begint NOOIT met een voorzetsel

Slide 14 - Tekstslide

3. Onderwerp
Onderwerpproef:
- Verander de PV van getal (van EV naar MV of andersom). Het zinsdeel dat mee moet veranderen is het onderwerp.

vb. De leerling kletst tijdens de uitleg. 
De leerlingen kletsen tijdens de uitleg. 
Dus: De leerling = ow

Slide 15 - Tekstslide

3. Onderwerp
Voorbeeld:
Die leuke tante heeft jou voor je verjaardag die oorbellen gegeven.

Wie/wat + wg = ow
Wie heeft gegeven? Die leuke tante = ow


Slide 16 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?
Dit weekend houdt onze hele buurt een straatfeest.

Slide 17 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
De buurvrouw van nummer 33 zet een tent op.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het onderwerp?
Hou nou toch eens je mond!
A
je
B
je mond
C
hou
D
er is geen onderwerp

Slide 19 - Quizvraag

3. Onderwerp
Bij zinnen in de gebiedende wijs is er NOOIT een onderwerp. 

Zit eens stil!
Hou je mond!
Pak je boek!
Ga nu eindelijk eens zitten!

Slide 20 - Tekstslide

4. Werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (WG) vertelt waar de zin om draait. Het gezegde bestaat uit alle werkwoorden in een zin. 
Vb.
Ik maak elk weekend een appeltaart. 
gezegde = maak
Ik heb dit weekend een appeltaart gebakken. 
gezegde = heb gebakken

Slide 21 - Tekstslide

4. Werkwoordelijk gezegde
Het WG = PV + alle andere ww in de zin. 
Er zijn meer mogelijkheden. 

Zie schema op de volgende dia. 

Slide 22 - Tekstslide

4. Werkwoordelijk gezegde

Slide 23 - Tekstslide

Wat is het WG?
De getuige was overtuigd van haar verhaal.

Slide 24 - Open vraag

Wat is het wg?
De winkelier was zijn voorraad aan het controleren.

Slide 25 - Open vraag

5. Lijdend voorwerp
- Stel de vraag: WAT (WIE) + WG + OW?
Het antwoord is het LV.

VB. Ik | pluk | de appels.
      ow.  pv/wg.         lv
- Niet elke zin heeft een LV.
- LV begint NOOIT met een VZ. 

Slide 26 - Tekstslide

Kan een LV met een voorzetsel beginnen?
A
Ja
B
Nee

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het LV?
De molenaar weegt voor mij het meel af.
A
de molenaar
B
weegt af
C
voor mij
D
het meel

Slide 28 - Quizvraag

Wat is het LV?
In het nieuwe boek van Simone vd Vlugt staan veel enge passages.
A
in het nieuwe boek van Simone vd Vlugt
B
veel enge passages
C
staan
D
er is geen lv

Slide 29 - Quizvraag

5. Meewerkend voorwerp
Als je een lv hebt in de zin, kun je ook een meewerkend voorwerp hebben. Het geeft aan voor wie iets bestemd is. 

Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? 
Het antwoord (als er een antwoord is) is het meewerkend voorwerp.

Slide 30 - Tekstslide

Ik heb jou gisteren de foto laten zien.
mv =
A
Ik
B
jou
C
gisteren
D
de foto

Slide 31 - Quizvraag

Elke zin heeft een meewerkend voorwerp
A
Ja
B
Nee

Slide 32 - Quizvraag

6. Bijwoordelijke bepaling
Zo vind je de bijwoordelijke bepalingen

1. Noteer onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
2. Zoek naar lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
3. De zinsdelen die dan nog overblijven, zijn meestal een bijwoordelijke bepaling.

Slide 33 - Tekstslide

In de garage staat de oldtimer van Martin.
bwb = ?
A
In de garage
B
staat
C
de oldtimer
D
van Martin

Slide 34 - Quizvraag

De school is wegens vakantie gesloten
bwb = ?
A
De school
B
is
C
wegens vakantie
D
gesloten

Slide 35 - Quizvraag

TOT NU
1. PV: tijdproef
2. zinsdelen: zo groot mogelijk stuk zin dat voor de PV past
3. OW: WIE/ WAT + WG?
4. WG: PV + alle andere ww in de zin
5. LV:  WAT/WIE + WG + OW?
6. MW: Aan/Voor WIE+ WG + OW+ LV? 
7. BWB: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor?  etc.. rest

Slide 36 - Tekstslide

Bedenk een zin met: pv/wg/ow/lv/mv en bwb en zet strepen tussen de zinsdelen

Slide 37 - Open vraag

Evaluatie

Slide 38 - Tekstslide

Ik kan pv/ow/wg/lv/mv/bwb van een zin vinden
A
ja
B
bijna
C
nee

Slide 39 - Quizvraag

Ik vind dit aan de zinsdelen nog lastig:

Slide 40 - Open vraag