Aan het einde van deze les heb je de leerdoelen van de toets bij hoofdstuk 3 herhaald.
3.3 zinsdelen
3.4 werkwoordspelling
3.7 vaste voorzetsels
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Brugklas h3
Aan het einde van deze les heb je de leerdoelen van de toets bij hoofdstuk 3 herhaald.
3.3 zinsdelen
3.4 werkwoordspelling
3.7 vaste voorzetsels
Slide 1 - Tekstslide
Meenemen:
- opgeladen iPad
- Safe Exam Browser (op je iPad)
- leesboek
Slide 2 - Tekstslide
Wat weet je van het lijdend voorwerp?
Slide 3 - Woordweb
stappenplan zinsdelen
1. persoonsvorm (pv)
2. andere werkwoorden + 'te' en 'aan het'
3. onderwerp (o)
4. werkwoordelijk gezegde (wg)
5. lijdend voorwerp (lv)
6. meewerkend voorwerp (mv)
7. bijwoordelijke bepalingen (bwb)
Slide 4 - Tekstslide
Herhaal: meewerkend voorwerp
Zinnen waarin iets wordt doorgegeven, verstuurd, iets cadeau gegeven wordt of verteld zijn zinnen met een meewerkend voorwerp (mv). Aan wie wordt iets gegeven?
Check daarna of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.
Soms moet je hiervoor de woordvolgorde aanpassen
Slide 5 - Tekstslide
Alle zinnen hebben een lijdend voorwerp
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 6 - Quizvraag
Een zin met een meewerkend voorwerp heeft een lijdend voorwerp nodig.
A
WAAR
B
NIET WAAR
C
MEESTAL
Slide 7 - Quizvraag
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
wie of wat + gezegde + onderwerp?
B
wie of wat 'ondergaat' wat er in de zin gebeurt?
C
wie of wat + onderwerp?
D
wie of wat voert het gezegde uit?
Slide 8 - Quizvraag
Kan het zinsdeel 'aan jou' een meewerkend voorwerp zijn?
A
JA
B
NEE
Slide 9 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp van 'Mijn tante wees haar de weg naar de boerderij.'
A
Mijn tante
B
wees
C
haar
D
de weg naar de boerderij
Slide 10 - Quizvraag
Wat weet je van de persoonsvorm?
Slide 11 - Woordweb
Hoe vind je de persoonsvorm?
A
verander de tijd
van de zin
B
verander het 'getal' van de zin
C
maak een gebiedende wijs van de zin
D
verander de zin
Slide 12 - Quizvraag
De belangrijkste vraag bij de werkwoordspelling is:
A
is het werkwoord een voltooid deelwoord of niet?
B
is het werkwoord een infinitief of niet?
C
is het werkwoord een gebiedende wijs of niet?
D
is het werkwoord een persoonsvorm of niet?
Slide 13 - Quizvraag
't ex-kofschip kun je gebruiken bij
A
de tegenwoordige tijd van sterke werkwoorden
B
de verleden tijd van zwakke werkwoorden
C
het infinitief
D
het voltooid deelwoord
Slide 14 - Quizvraag
klankvast
STERK WERKWOORD
ZWAK WERKWOORD
't ex-kofschip
regelmatig
dubbele d's bij stam met -d
onregelmatig
verandert in de verleden tijd
schrijf volgens de normale spellingsregels
Slide 15 - Sleepvraag
Je kunt bij de verleden tijd van zwakke werkwoorden en het voltooid deelwoord ook
A
het woord weglaten
B
het woord korter maken
C
het woord langer maken
D
gokken
Slide 16 - Quizvraag
Langer maken
Maak het werkwoord langer
- bij de verleden tijd van een zwak werkwoord
- bij het voltooid deelwoord
Hoor je een -t, schrijf een -t
Hoor je een -d, schrijf een -d
Twijfel? Gebruik 't eX-KoFSCHiP
Slide 17 - Tekstslide
Een ander woord voor 'hele werkwoord' is
Slide 18 - Open vraag
De leraar (vertellen) gisteren een spannend verhaal over de oude Grieken.
Slide 19 - Open vraag
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd: Wij (lachen) hard om de grappige experimenten in de scheikundeles.
Slide 20 - Open vraag
Zet de persoonsvorm in de verleden tijd: De klas (antwoorden) enthousiast op de vragen tijdens de geschiedenisles.
Slide 21 - Open vraag
Noem acht verschillende voorzetsels
Slide 22 - Woordweb
Vul het vaste voorzetsel in 'aandacht besteden ...'