Hst 5 en 6

Hoofdstuk 5 + 6 
Woorden en zinsdelen herkennen in een zin 
oftewel
taalkundig 
en redekundig
ontleden
Huiswerk op tafel ajb 
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 5 + 6 
Woorden en zinsdelen herkennen in een zin 
oftewel
taalkundig 
en redekundig
ontleden
Huiswerk op tafel ajb 

Slide 1 - Tekstslide

Nu hoofdstuk 5 
Woorden  of woordsoorten herkennen in een zin 
oftewel

taalkundig 
ontleden
(vrijdag redekundig ontleden)

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we doen? 
1. huiswerk op tafel
2. eventueel uitleg/ ophalen wat het ook weer is: taal- en redekundig ontleden
3. korte uitleg

Dit is herhalen van basisschool en vorig jaar maarrrrrr...
...het is in je tenen gezakt  (vermoed ik?)

Slide 3 - Tekstslide

Huiswerk 1, 2, 3, 4 Hst 5
a zelfstandige naamwoorden: musical, Sunset Boulevard, Hollywood, jaren
bijvoeglijke naamwoorden: - 
lidwoorden: De, het, de
b zelfstandige naamwoorden: regie, musical, zin, woord
bijvoeglijke naamwoorden: ouderwets
goede lidwoorden: de, het
c zelfstandige naamwoorden: privacywet, weken, werking, sportverenigingen, Nederland, administratie, orde
bijvoeglijke naamwoorden: nieuwe, Europese
lidwoorden: De

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk 1
d zelfstandige naamwoorden: Sportverenigingen, toestemming, ouders, foto’s, jeugdleden
bijvoeglijke naamwoorden: -
lidwoorden: -
e zelfstandige naamwoorden: aantal, vliegbewegingen, Schiphol, jaren
bijvoeglijke naamwoorden: afgelopen
lidwoorden: Het, de
f zelfstandige naamwoorden: circusvrachtwagen, olifanten, maandag, snelweg, Spanje
bijvoeglijke naamwoorden: -
lidwoorden: Een, een

Slide 5 - Tekstslide

Huiswerk 2
a in, van (af hoort bij het werkwoord afspelen)
b qua, aan, in, van
c over, in, in, in
d onder, van, van
e van, naar
f met, langs, in

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk 3
a ooit
b explosief
c altijd, daar, wel
d zeker, nog, niet
e Waarom, ook, altijd
f er, morgen, minstens

Slide 7 - Tekstslide

Huiswerk 4
a je (persoonlijk voornaamwoord), die (aanwijzend voornaamwoord), die (betrekkelijk
voornaamwoord)
b Ik (persoonlijk voornaamwoord), ze (persoonlijk voornaamwoord), haar (bezittelijk
voornaamwoord)
c Hij (persoonlijk voornaamwoord), wat (betrekkelijk voornaamwoord), zijn (bezittelijk
voornaamwoord)

Slide 8 - Tekstslide

Huiswerk 4
d ‘ie (persoonlijk voornaamwoord), zoiets (aanwijzend voornaamwoord), ze (persoonlijk
voornaamwoord)
e Wie (betrekkelijk voornaamwoord), haar (bezittelijk voornaamwoord)
f Dergelijke (aanwijzend voornaamwoord), haar (persoonlijk voornaamwoord)

Slide 9 - Tekstslide

Waar denk je aan bij taalkundig ontleden?

Slide 10 - Woordweb

Waar doe je bij redekundig ontleden?

Slide 11 - Woordweb

Je redding?!
Blz. 186 t/m 195
Daar staat alles uitgebreid uitgelegd

Ook kun je de grammaticategel in Numo gebruiken om te oefenen

Slide 12 - Tekstslide

Taalkundig ontleden = woordbenoemen
  • LW
  • ZN
  • BN
  • WW
  • BW
  • VZ
  • VNW

Slide 13 - Tekstslide

Taalkundig ontleden
  • LW
  • ZN
  • BN     
  • WW
  • VZ
  • VNW:
  • PVNW
  • BezVNW
  • AVNW
  • BVNW

Slide 14 - Tekstslide

Uitleg
Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd, richting of reden/oorzaak aan.

Een voorzetsel kan achter het zelfstandig naamwoord (ik ga van de kast af)


Slide 15 - Tekstslide

Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Tekstslide

Nog meer op blz. 188/189 

Slide 17 - Tekstslide

Aan de slag 
Voor morgen maak je 
hoofdstuk 5

vraag 3, 4 en 9 
Je werkt in stilte 

Slide 18 - Tekstslide

Huiswerk 
Lezen hst 6 blz. 26 en 28 en als niet meer zo goed (of nog niet) de theorie weet lees je ook blz. 192 t/m 195 van Kern.


Maken vraag 5, 9, 10, 11 
(blz. 27 t/m 29)


Slide 19 - Tekstslide

Vrijdag vandaag 

Door huiswerk heen: 
oefenen redekundig ontleden

Slide 20 - Tekstslide

Je redding?!
Blz. 192 t/m 195
Daar staat alles uitgebreid uitgelegd

Ook kun je de grammaticategel in Numo gebruiken om te oefenen

Slide 21 - Tekstslide

Redekundig ontleden = zinsdelen benoemen
  • Stappenplan 

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Volgorde van redekundig ontleden
1) Zoek persoonsvorm
2) Zoek alle andere werkwoorden + pv=wwg 
3) Vraag wie/wat+wwg=ow
4) Vraag wie/wat+wwg+ow=lv
5)Vraag aan of voor wie/wat+wwg+ow+lv=mw.vw.
6) bwb= stel een vraag met een W. NIET wie of wat.
Eventueel: Voorzetsel Voorwerp

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag - 15 minuten
  1. Duo's (2 mensen). Lezen Hst 5 en 6 theorie.
  2. Je maakt 3 zinnen met daarin zoveel mogelijk woordsoorten en zinsdelen. Je houdt hst 5 en 6 erbij.
  3. Je zorgt dat je de antwoorden beschikbaar hebt en kunt uitleggen. 
  4. Je zet de zinnen in lessonup.com
  5.  We gaan klassikaal de zinnen ontleden

Slide 25 - Tekstslide

Stuur je gemaakte zin in.
Let op: nog zonder de antwoorden (de 'kale' zin)

Slide 26 - Open vraag

Maken groep V2a

Slide 27 - Tekstslide

Werken met NUMO

Slide 28 - Tekstslide

Vandaag 
Nieuwe docent 
Huiswerk bespreken 
 vraag 5, 9, 10, 11 van hst 6 (blz. 27 t/m 29)




Slide 29 - Tekstslide

Wat hier persoonsvorm en onderwerp?
Slapen is goed voor je

Slide 30 - Open vraag

Wat hier persoonsvorm en onderwerp?
Oefenen is de basis van karate

Slide 31 - Open vraag

Oh oh dat voorzetselvoorwerp.. pfff 

Slide 32 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp (vv)
Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een vast voorzetsel.

Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel.

Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde.

Slide 33 - Tekstslide

Vraag 9 hst 6 
 a met zijn manager (breken met)
b naar de bondscoach (uithalen naar)
c aan de overstap van gloeilampen naar ledlampen (wijten aan)
d voor A-merken (kiezen voor)
e van weinig tact (getuigen van) 
f op onder andere de veiligheid van voedsel en consumentenproducten (toezien op) 

Slide 34 - Tekstslide

bijwoordelijke bepaling
waar= bijwoordelijke bepaling van plaats
wanneer= bijwoordelijke bepaling van tijd
hoe = bijwoordelijke bepaling van reden

Slide 35 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
Let op
Niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten!

Een bijwoordelijke bepaling kan uit een of meer woorden bestaan.

Slide 36 - Tekstslide

Bijwoordelijke bepaling
We noemen de bijwoordelijke bepaling ook wel de ‘prullenbak’. Alles wat je overhoudt, noem je een bijwoordelijke bepaling.

Slide 37 - Tekstslide

Vraag 10a, hst 6 
hebben = persoonsvorm  
hebben gevonden=  werkwoordelijk gezegde
wetenschappers = onderwerp
een grote hoeveelheid zeldzame metalen = lijdend voorwerp
In de zee bij Japan = bijwoordelijke bepaling (= plaats) 

Slide 38 - Tekstslide

Vraag 10b, hst 6 
hebben = persoonsvorm  hebben gestaan = ww gez
De brieven voor de boeren van het afgelopen seizoen Boer Zoekt Vrouw = onderwerp 

door een lek = bijwoordelijke bepaling (reden, oorzaak)
onbeveiligd = bepaling van gesteldheid (nog niet behandeld, dus als je bijw bep noemt is dat ok want het is oorzaak) 
op internet = bijwoordelijke bepaling (plaatst) 

Slide 39 - Tekstslide

Vraag 10c, hst 6 
is = persoonsvorm  is ondernomen= werkwoordelijk gezegde
actie = onderwerp

door de omroep = bijwoordelijke bepaling (geen mwvw want niet aan/voor wie) 
Na constatering van het datalek = bijwoordelijke bepaling (tijd)
onmiddellijk = bijwoordelijke bepaling (tijd)

Slide 40 - Tekstslide

Vraag 10d, hst 6 
kiezen = persoonsvorm en werkwoordelijk gezegde
Meisjes in havo-, vwo- en mbo-klassen = onderwerp

beduidend vaker = bijwoordelijke bepaling (=tijd)
voor een technische richting = voorzetselvoorwerp (kiezen voor) 

Slide 41 - Tekstslide

Vraag 10e, hst 6 
hebben = persoonsvorm / hebben gezocht =  werkwoordelijk gezegde
Meer mensen dan ooit = onderwerp
contact met de landelijke psychologische hulplijn Sensoor = lijdend voorwerp

in het eerste kwartaal van dit jaar = bijwoordelijke bepaling (= tijd)


Slide 42 - Tekstslide

Vraag 10f, hst 6 
riep = persoonsvorm
De coach = onderwerp
de fans = lijdend voorwerp
tot kalmte = voorzetselvoorwerp (oproepen  tot)
na het teleurstellende verlies in de nacompetitie = bijwoordelijke bepaling (=tijd)
als gevolg van een onterechte penalty = bijwoordelijke bepaling (=reden) 


Slide 43 - Tekstslide

Opdracht 11: zin met minimaal twee bijwoordelijke bepalingen

Slide 44 - Open vraag

Rondvraag
Zijn er nog vragen of mededelingen?


Slide 45 - Tekstslide

Fijn weekend (denk aan je verhaal, gedicht of liedtekst voor dinsdag 

Slide 46 - Tekstslide