H2 - Bouwstenen (alle Par)

Hoofdstuk 2
Bouwstenen van stoffen
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 2
Bouwstenen van stoffen

Slide 1 - Tekstslide

Rutherford
Atoommodel Rutherford (1911): 

Een atoom bestaat uit:
Protonen (p) (kern => +)
Neutronen (n) (kern => neutraal) 
Elektronen (e-)(wolk => -)


Slide 2 - Tekstslide

Atoomnummer & massagetal
  • Atoomnummer:                           het aantal protonen

  • Massagetal:                                   het aantal protonen +             
  •                                                              neutronen
! Elektronen hebben een verwaarloosbare massa 
                                                                                             Lading kan je uitdrukken in             -                                                                                            eenheid Coulomb(C). Die                                                                                               -                                                                                              gebruik je meestal niet

Slide 3 - Tekstslide

Isotopen
Meeste elementen hebben meerdere isotopen
Isotopen zijn atomen met hetzelfde aantal protonen in de kern, maar een ander aantal neutronen
Isotopen hebben dus hetzelfde atoomnummer, maar een andere massa.

Slide 4 - Tekstslide

isotopen

Slide 5 - Tekstslide

Atoommodel van Bohr
-Bolvormige banen worden elektronenschillen genoemd.
-De verdeling van elektronen over de schillen wordt elektronenconfiguratie genoemd.

Slide 6 - Tekstslide

Atoommodel van Bohr
elektronenconfiguratie = 2, 8, 0

Slide 7 - Tekstslide

 Deeltjesmodellen
Atoommodel van Rutherford     en      Atoommodel van Bohr

Slide 8 - Tekstslide

De massa van een atoom
De massa van een atoom wordt dus bepaald door hoeveel protonen en neutronen er zijn. De massa van een elektron wordt verwaarloosd. 
De massa wordt altijd gegeven in atomaire maas-eenheid: u (unit).

Slide 9 - Tekstslide

Het periodiek systeem

Slide 10 - Tekstslide

Periodiek systeem van de elementen
-Alle verschillende atomen zijn terug te vinden in het periodiek systeem van de elementen.
-Een horizontale rij van atoomsoorten heet een periode.
-Een verticale rij van atoomsoorten heet een groep.
- In het periodiek systeem vind je de naam, symbool, en nog veel meer informatie terug.
-Groep 1,2,17 en 18 bij naam kennen

Slide 11 - Tekstslide

Het Periodiek systeem, Groepen

De kolommen (van boven naar beneden) worden groepen genoemd.

Alle stoffen die in dezelfde groep staan reageren op dezelfde manier, dat komt omdat ze evenveel elektronen in de buitenste schil hebben. Deze elektronen bepalen hoe de atomen reageren.


Groep 1 (alkalimetalen) hebben 1 elektron in de buitenste schil en reageren heel heftig. Tijdens de reactie ontstaat een elektron die 1 + is.


Groep 2 (aardalkalimetalen) hebben 2 elektronen in de buitenste schil. De lading wordt 2+

Groep 13 hebben 3 elektronen in de buitenste schil . De lading wordt 3+


Slide 12 - Tekstslide

2.1

- Atoom met positieve lading heet een positief ion.
-Atoom met een negatieve lading heet een negatief ion.
-Lading hangt af van hoeveel elektronen een atoom kan opnemen of afstaan. Dit noem je elektrovalentie.


Slide 13 - Tekstslide

Ionen
-Een zout bestaat uit positieve en negatieve ionen. 
-Deze ionen samen vormen een ionrooster. De bindingen tussen de ionen heten ionbindingen.
- Een ionbinding is een zeer sterke binding.

Slide 14 - Tekstslide

Octetregel
-Atomen streven naar een achtomringing, een octet in hun buitenste schil. 
-Dit zijn acht elektronen in een buitenste schil.
-Dit kan door opnemen, afstaan of delen van elektronen.
-Dit noem je ook wel edelgasconfiguratie
-Voornamelijk het geval bij groep 18 edelgassen.

Slide 15 - Tekstslide

atoomnummer = protonen
(bepaalt eigenschappen van element)
  • kern = protonen + neutronen (=  massa ) om kern heen cirkelen elektronen (-lading) 
  • in buitenste baan kunnen elektronen worden opgenomen of  verdwijnen = valentie-elektronen
  • alleen deze valentie-elektronen  zijn betrokken bij alle reacties 

Slide 16 - Tekstslide

Zouten
  • Een zout bestaat uit positieve en negatieve ionen. 
  • Deze ionen samen vormen een ionrooster. 

  • De bindingen tussen de ionen heten ionbindingen. 
  • Een ionbinding is een zeer sterke binding.

Slide 17 - Tekstslide

Atoomnummer + Massagetal
Atoomnummer= Aantal protonen & elektronen 

Massagetal = aantal protonen + neutronen

Slide 18 - Tekstslide

Telwaarden en meetwaarden
  • Telwaarden zijn waarden die je kunt tellen, bijv. het aantal leerlingen in de klas of het aantal bekerglazen op tafel.
  • Telwaarden zijn feiten waarbij iedereen hetzelfde antwoord geeft.

  • Meetwaarden zijn waarden die je kunt meten, bijv. hoe lang je bent of hoeveel water er in je bekerglas zit.
  • Over meetwaarden kunnen discussies ontstaan. antwoorden kunnen per persoon verschillen = meetonzekerheid/onnauwkeurigheid.
  • Optellen en aftrekken van meetwaarden rond je af op het minste aantal decimalen van de meetwaarden

Slide 19 - Tekstslide

Massapercentage

Slide 20 - Tekstslide

Molaire massa M (molecuulmassa)
  • De massa van 1 molecuul in u = Alle massagetallen bij elkaar opgeteld.
                    Molecuulmassa van 1 mol H2O =  ( 2 x H  +  1 x O ) =  
                                  ( 2x1,008 + 1x16,00) = 18,016 u  

  • =  De massa van 1 mol moleculen in gram
                  Molaire massa H2O = 18,02  g/mol


Slide 21 - Tekstslide

§5.3 chemische hoeveelheid mol



  • de massa van 1 mol stof is de molaire massa M in "g/mol"
  • de atoommassa/molecuulmassa per atoom in "u" heeft dezelfde getalswaarde als de molaire massa in 'g/mol"
1mol=6,0221023moleculen
CO2=44,01u(12,01+216,00)
1molCO2 (6,0221023 moleculen)weegt44,01g

Slide 22 - Tekstslide

Molariteit en concentratie
Aantal gram / Molaire massa = aantal mol
Aantal mol x Molaire massa = aantal gram
Aantal mol x getal van Avogadro = aantal deeltjes
Aantal deeltjes / getal van Avogadro = aantal mol

Slide 23 - Tekstslide

H3
Stoffen en reacties

Slide 24 - Tekstslide

Stroomgeleiding
zuren                -                       -                          +

Slide 25 - Tekstslide

Moleculaire stoffen, metalen en zouten

Slide 26 - Tekstslide

Metaalrooster
  • Een metaalrooster -->  metaalatomen laten elektronen los --> positief geladen ion
  • Aantrekkingskracht tussen de positieve en negatieve geladen deeltjes.
  • Daardoor zit een metaalrooster stevig in elkaar.
  • Binding tussen metaalionen en vrij bewegende elektronen heet metaalbinding

Slide 27 - Tekstslide

De bouw van vaste stoffen: Zoutrooster
  • Zouten zijn opgebouwd uit positieve en negatieve ionen.
  • Aantrekkingskracht tussen de negatieve en positieve ionen heet de ionbinding.
  • In vaste fase geen geleiding, omdat de ionen op een vaste plaats in rooster zitten.
  • In vloeibare fase is deze vaste plaats weg en kan het vrij bewegen.

Slide 28 - Tekstslide

  • Metalen kun je buigen zonder ze te breken
  • Een zout kristal zal breken. Dit verschil is te verklaren aan de hand van een rooster van beide stoffen. 
  • In het zoutrooster verschuiven de ionen ten opzichte van elkaar. Daardoor komen er positieve ionen naast positieve ionen en negatieve naast negatieve ionen. Deze stoten elkaar af. 
  • In het metaalrooster verschuiven de positieve ionen ook ten opzichte van elkaar, maar er verandert eigenlijk niets. 

Waarom zijn metalen buigzaam?

Slide 29 - Tekstslide

Legeringen
Een legering is een afgekoeld mengsel van samengesmolten metalen

Een legering heeft andere stofeigenschappen dan de afzonderlijke metalen

Slide 30 - Tekstslide

in een animatie; Na staat graag een e- af, F neemt er eentje op: er ontstaan twee ionen
 die samen een zout vormen

Slide 31 - Tekstslide

Eigenschappen van moleculaire stoffen
Moleculaire stoffen bevatten alleen niet-metaal atoomsoorten. 

Moleculaire stoffen geleiden geen stroom. 

Moleculaire stoffen hebben meestal een laag kookpunt en smeltpunt. 

 

Slide 32 - Tekstslide

ATOOMBINDING
De atomen in een molecuul zitten ook 'aan elkaar vast'. Dit noem je de atoombinding of covalente binding

Slide 33 - Tekstslide

ATOOMBINDING
In een molecuultekening geef je de atoombinding of covalente binding weer met een streepje
Covalente binding

Slide 34 - Tekstslide

Covalentie
Het aantal bindingen dat een atoomsoort kan maken, noemen we covalentie. Een binding geven we weer met een streepje. 
De covalentie van H is 1. De covalentie van C is 4. 


Slide 35 - Tekstslide

covalentie of atoombinding

Slide 36 - Tekstslide

Alkanen en alkenen
Een alkaan heeft enkele bindingen

Een alkeen heeft dubbele bindingen

Een alkyn heeft drievoudige bindingen

Slide 37 - Tekstslide

Naamgeving Alkanen, Alkenen en alkynen
Alkanen: enkele binding: CnH2n+2
Alkenen: dubbele binding: CnH2n
Alkynen: 3 dubbele binding: CnH2n-2

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Mol en reacties
Waterstof verbrandt

2H2 + O2 -> 2H2O

Coeficienten: molverhouding

Slide 40 - Tekstslide