Herhaling grammar

Today's planning
Herhaling grammar!
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Today's planning
Herhaling grammar!

Slide 1 - Tekstslide

Some and Any
Some
Gebruik je alleen bij bevestigende zinnen 
BV: I have some money for you
Any
Gebruik je alleen vaak bij ontkennende zinnen

BV: I don't have any money for you
Any
Gebruik je ook bij vragende zinnen

BV: Have you got any plans for the weekend?

Slide 2 - Tekstslide

I don’t have _________money for you.
A
some
B
any

Slide 3 - Quizvraag

We haven’t seen ______blue trousers.
A
some
B
any

Slide 4 - Quizvraag

I have ________great photos of my best friend.
A
some
B
any

Slide 5 - Quizvraag

Adverbs: Bijwoorden
Adverbs
Bijwoorden zijn woorden zoals: always/ never/ usually/ often
Wat geeft het aan?
Hoe vaak iets gebeurt. 
Waar staan ze in een zin?
VOOR het hoofdwerkwoord
Bijv: The badminton team always meets at 12:30
Na am/ are/ is/ was/were
There is always something to see
We are usually busy on Wednesday

Slide 6 - Tekstslide

Adverbs: Bijwoorden
LET OP: 
Bij ontkenningen met 'to be' zet je 'not' tussen het werkwoord en het bijwoord
Bijvoorbeeld: 
- It is not always easy
- They are not usually this late

Slide 7 - Tekstslide

Zin 1: I ALWAYS chat with my friends before I go to bed.


Zin 2: I chat ALWAYS with my friends before I go to bed.
A
Zin 1 is goed
B
Zin 2 is goed

Slide 8 - Quizvraag

Zin 1: My sister watches USUALLY TV in the evening.

Zin 2: My sister USUALLY watches TV in the evening.

Zin 3: My sister watches TV USUALLY in the evening.
A
Zin 1 is goed
B
Zin 2 is goed
C
Zin 3 is goed

Slide 9 - Quizvraag

Zin 1: Digital cameras are cheap NEVER.

Zin 2: NEVER Digital cameras are cheap.

Zin 3: Digital cameras are NEVER cheap.
A
Zin 1 is goed
B
Zin 2 is goed
C
Zin 3 is goed

Slide 10 - Quizvraag

Zou (niet) kunnen, Zou (niet) mogen: Could/ Couldn't
Voor wat gebruik je could/ couldn't?
1. Als je iets voorstelt

Bijvoorbeeld: We could have a new media competition
Couldn't we ask Tim to write the article?
2. Mogelijkheid aangeven

Bijvoorbeeld: I could take lots of pictures
I couldn't tell you

Slide 11 - Tekstslide

Gerald _________eat because he was ill.

A
could
B
couldn't

Slide 12 - Quizvraag

The festival is near the train station. We _______ go by train.
A
could
B
couldn't

Slide 13 - Quizvraag

Stan knows where the English teacher is. We ______ ask him.
A
could
B
couldn't

Slide 14 - Quizvraag

Waiter, _________I have a cup of coffee please?
A
could
B
couldn't

Slide 15 - Quizvraag

Present simple
Wat is het?
Tegenwoordige tijd
Waarvoor gebruik je het?
Je gebruikt de present simple als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt
Wat doe je bij he, she, it 
Je plakt een -s achter het werkwoord

Bijv: Caitlin thinks she's the boss

Slide 16 - Tekstslide

Present simple: bevestigend
I
write a message

He/ She/ It
writes a message

You
write a message

We/ They
write a message

Slide 17 - Tekstslide

Present simple: ontkennend
I
don't want any pasta

He/ She/ It
doesn't want any pasta

You
don't want any pasta

We/ They
don't want any pasta

Slide 18 - Tekstslide

Present simple: vragend
I
Do I like cricket?

He/ She/ It
Does he/she/it like cricket?

You
Do you like cricket? 

We/ They
Do we/they like cricket?

Slide 19 - Tekstslide

+ I really _______(like) his new restaurant.

Slide 20 - Open vraag

+ She __________ (look) a bit tired.

Slide 21 - Open vraag

- My friends ___ (love) my new look.

Slide 22 - Open vraag

- Dan ______(go) swimming every day.

Slide 23 - Open vraag