1. Splits de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen.
Als studenten blijven klagen over hun loon bij deze supermarkt, (1)
zal de directie de lonen moeten verhogen, (2)
zodat de winkel weer [een aantrekkelijke werkgever] wordt. (3)
2. Stel van elke enkelvoudige zin het gezegde vast: wg of ng.
Zin 1: wg = blijven klagen
Zin 2: wg = zal moeten verhogen
Zin 3: ng = wordt [een aantrekkelijke werkgever]
3. Pas daarna per zin de regels van H2 en H3 toe.
Zin 1: wg met twee werkwoorden (blijven=hww, klagen=zww)
Zin 2: wg met drie werkwoorden (zal=hww, moeten=hww, verhogen=zww)
Zin 3: ng met 1 werkwoord (wordt=kww)