Verwerkingsvragen Thema 15 Internet en Social Media
Waar zie je een: kampioen
23
A
B
C
D
1 / 48
volgende
Slide 1: Quizvraag
NT2BasisschoolGroep 2
In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen.
Onderdelen in deze les
Waar zie je een: kampioen
23
A
B
C
D
Slide 1 - Quizvraag
Maak een zin met het woord: kennen
24
Slide 2 - Open vraag
Wat is een kleinkind?
25
A
Het kind van je zoon of dochter.
B
De moeder van je zoon of dochter.
C
De vader van je vader.
D
De moeder van je moeder.
Slide 3 - Quizvraag
Het is nu 15:00 uur. Later gaan betekent..............
26
A
dat je nu gaat
B
dat je om 17:00 uur gaat
Slide 4 - Quizvraag
Mijn ................. is 23 jaar.
27
A
naam
B
adres
C
woonplaats
D
leeftijd
Slide 5 - Quizvraag
De docent schrijft op het bord. De ............. schrijft alles in zijn schrift.
28
A
baas
B
leerling
C
buurvrouw
D
winkelier
Slide 6 - Quizvraag
Het 3e uur hebben we grammatica. Vandaag is het een moeilijke .................
29
A
les
B
lezen
C
leerling
D
leraar
Slide 7 - Quizvraag
De voetballer scoort niet. Hij ................... het doel op 1 meter.
Welk woord hoort bij deze zin?
30
A
missen
B
mis
C
mist
D
misten
Slide 8 - Quizvraag
De oude man loopt moeilijk. Hij is niet meer zo ................. als vroeger.
Welk woord hoort bij deze zin?
31
A
mobiel
B
gezellig
C
leuk
D
mobil
Slide 9 - Quizvraag
Een draadloze telefoon noemen we ook wel een ..............
31
A
mobiel
B
handy
C
leuk
D
mobil
Slide 10 - Quizvraag
Als je naar de wc moet, dan vraag je? "............ ik naar de wc?"
32
A
Wil
B
Mag
C
Moet
D
Mogen
Slide 11 - Quizvraag
Er waren geen klanten vandaag, de man heeft ....... verkocht.
33
A
weg
B
alles
C
niets
D
haar
Slide 12 - Quizvraag
Hij heeft nog ......... geschaatst.
34
A
vaak
B
soms
C
graag
D
nooit
Slide 13 - Quizvraag
Ik ga naar de dokter, ........ ik pijn in mijn buik heb.
35
Slide 14 - Open vraag
De leerlingen praten door elkaar en luisteren niet. Het is erg ...........in de klas.
36
A
onrustig
B
veel
C
mis
D
leuk
Slide 15 - Quizvraag
Welke foto hoort bij 'de oudere'?
37
A
B
C
D
Slide 16 - Quizvraag
Uit hoeveel .............. bestaat de groep?
38
A
getallen
B
mobiel
C
auto's
D
personen
Slide 17 - Quizvraag
De jongen luistert niet naar de docent. Hij zit met zijn klasgenoot te ..............
39
A
praat
B
dansen
C
vissen
D
praten
Slide 18 - Quizvraag
Welke zinnen zijn correct'?
1. Het lukt mij niet, kun jij het even probeer? 2. Het kind probeert zijn zelf aan te trekken. 3. Als je het niet probeert, dan doe je het ook niet fout. 4. Probeert het nog een keer, dan lukt het wel!
40
A
1. goed
2 . goed
3. fout
4. fout
B
1 .goed
2. goed
3. goed
4. goed
C
1. goed
2. fout
3. fout
4. goed
D
1. fout
2.goed
3. goed
4. fout
Slide 19 - Quizvraag
Het meisje leert te fietsen. Haar moeder ........... buiten naar haar te kijken.
41
A
lacht
B
staat
C
fietst
D
sta
Slide 20 - Quizvraag
Je eet .... veel, zo word je .... dik.
42
A
te, soms
B
erg, graag
C
te, te
D
lekker, mooi
Slide 21 - Quizvraag
In maart zetten we de klok een uur vooruit. Dan begint de zomer...........
43
A
tijd
B
vakantie
C
klok
D
zon
Slide 22 - Quizvraag
........ de zomervakantie zijn we vrij, de school is dan dicht.
44
A
Omdat
B
Tijdens
C
Voor
D
Want
Slide 23 - Quizvraag
Die mevrouw maakt altijd vervelende opmerkingen. Ik kan haar niet .............
45
A
uitstaan
B
vinden
C
vragen
D
vriendelijk
Slide 24 - Quizvraag
Wat ....... jij van mijn nieuwe broek?
46
A
kijk
B
vindt
C
vind
D
vinden
Slide 25 - Quizvraag
Maak een goede vraagzin: Gebruik: hij - wat - doen
47
Slide 26 - Open vraag
Wat kun je allemaal doen met 'whatsapp'?
48
Slide 27 - Open vraag
Maak een goede vraagzin: Gebruik: wie
49
Slide 28 - Open vraag
Mijn broer is ziek thuis, zijn vrouw kwam .............. hem langs.
50
A
samen
B
daarom
C
met
D
zonder
Slide 29 - Quizvraag
Hoe moet je je adres goed schrijven?
1
A
naam
straat en nummer
postcode en plaats
telefoonnummer
B
naam
straat en nummer
postcode plaats
C
naam
adres
woonplaats
D
naam
telefoonnummer
straat
woonplaats en nummer
Slide 30 - Quizvraag
Wat is goed?
2
A
Het is alweer tijd om naar huis te gaan. De les moet nog beginnen.
B
De bel gaat. Het is alweer tijd om naar huis te gaan.
C
Hij moet alweer naar de wc.
D
Hij moet alweer naar de wc, want hij gaat nooit.
Slide 31 - Quizvraag
3
Wat zijn antwoorden?
8
Ja
2 + 4
Waar woon je?
Nee, ik eet niks.
Natuurlijk!
Omdat het regent.
Ik houd van jou.
Slide 32 - Sleepvraag
Wat is een bank?
4
Slide 33 - Open vraag
Wat is goed en wat is fout?
1. - Jij bekijk de school. 2. - Mijn broers bekijkt de winkel. 3. - Zij bekijkt mijn huiswerk.
5
A
1. - fout
2. - goed
3. - goed
B
1. - fout
2. - fout
3. - goed
C
1. - goed
2. - goed
3. - fout
D
1. - fout
2. - fout
3. - fout
Slide 34 - Quizvraag
Hoeveel tijd per dag stuur jij berichten?
6
Slide 35 - Poll
7
Wie is er druk bezig?
Slide 36 - Sleepvraag
Maak een goede zin met: - jij - binnenkomen
8
Slide 37 - Open vraag
9
Zoek "dezelfde" bij elkaar.
Slide 38 - Sleepvraag
1. - Een werkwoord is iets wat je .......! 2. - We ....... een werkwoord. 3. - Bij een werkwoord zie ik een filmpje. Iemand ......... iets.
10
A
1. - doet
2. - doen
3. - doet
B
1. - doet
2. - doet
3. - doet
C
1. - doet
2. - doen
3. - doen
D
1. - doen
2. - doen
3. - doet
Slide 39 - Quizvraag
Maak een goed zin met: - doorgaan - ik
11
Slide 40 - Open vraag
1. - Wij willen ......... heel graag naar huis. 2. - We moeten nog een uur langer ............... 3. - Hij is hard ........ met zijn huiswerk.
12/7/11
Slide 41 - Open vraag
Waar wordt het woord "enzovoort" goed gebruikt?
13
A
1 -2 - 3 - 4 - 5 - .....
B
We gaan vijf dagen naar school en hebben dan twee dagen vrij en dan weer vijf dagen school ....