Spelling hfd1 vwo3

1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Planning


  • Opdrachten bespreken 
  • Herhalen theorie
  • Quiz spelling
  • Afmaken opdrachten uit het boek

Slide 2 - Tekstslide

Opdrachten bespreken

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling
Een trema gebruik je...

als je de twee klinkers die naast elkaar staan, als één klank kunt lezen. Om dit te voorkomen wordt het trema ingezet;
 
in leenwoorden.

Let op: in samenstellingen gebruik je geen trema, maar een koppelteken

Slide 4 - Tekstslide

De apostrof gebruik je..
om uitspraakproblemen te voorkomen als je een –s schrijft achter woorden op –a, -i, -o, -u en –y;

als weglatingsteken;

in meervouden en afleidingen van afkortingen;

in verkleinwoorden op –y.

Slide 5 - Tekstslide

3 soorten accenten
Accent aigu: café;
Om klemtoon aan te geven;
Accent grave: carrière;
Accent circonflexe: crêpe;

Slide 6 - Tekstslide

Cedille

Onderaan de c (ç) zorgt ervoor dat de c klinkt als een s. Wanneer die voor een a, o of u staat (façade)

Slide 7 - Tekstslide

De apostrof gebruik je: als weglatingsteken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Hoe schrijf je dit woord?
A
Reintegratie
B
Re integratie
C
Reïntegratie
D
Re-integratie

Slide 9 - Quizvraag

Dit accent gebruik je om de klemtoon aan te geven
A
Accent grave
B
Accent circonflexe
C
Accent aigu

Slide 10 - Quizvraag

Hoe noem je deze meneer?
(Tip gebruik een umlaut)

Slide 11 - Open vraag

Voorbeeld van
een homofoon

Slide 12 - Woordweb

De kachel .... eindelijk goed. (Tegenwoordige tijd)
A
brand
B
brandt
C
brant
D
brandde

Slide 13 - Quizvraag

De dokter ... zich naar het ongeval. (Tegenwoordige tijd)
A
spoed
B
spoedt

Slide 14 - Quizvraag

... jij even dat ik wat later kom?
(Tegenwoordige tijd)
A
Meldt
B
Meld
C

Slide 15 - Quizvraag

Het nieuwtje .... zich snel door de school.
(Verleden tijd)
A
verspreid
B
verspreidden
C
verspreidde
D
verspreide

Slide 16 - Quizvraag

Hij ... zijn voorsprong doordat hij als eerste over de finish sprintte.
(Verleden tijd)
A
vergroten
B
vergrote
C
vergrootten
D
vergrootte

Slide 17 - Quizvraag

Verder werken opdrachten spelling

  • Praat op fluistertoon
  • Steek je vinger op
  • Muziek luisteren mag

Slide 18 - Tekstslide