Grammar Theme 4 klas 3TL

Recap Grammar 10 / 11 / 12 Theme 4, 3TL
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Recap Grammar 10 / 11 / 12 Theme 4, 3TL

Slide 1 - Tekstslide

Betrekkelijke bijzin

The thief who robbed an old lady was sent to jail.


Een betrekkelijke bijzin geeft extra informatie over iets of iemand.



Slide 2 - Tekstslide

Betrekkelijke bijzinnen
who/that - bij mensen
which/that - dieren en dingen
whose- waarvan, van wie
whom - gaat samen met voorzetzels (by whom/to whom..)
That = informeler dan who/which, kan niet tussen komma's 
The girl, who is my best friend, has won the lottery

Slide 3 - Tekstslide

Relative clauses
Functie: geven extra informatie
1 onmisbare, noodzakelijke informatie
Chocolate is something which we can't get enough of.
(je kan who/which/that hier weglaten- er is geen komma en er staat een onderwerp achter)

2 extra, niet noodzakelijke informatie extra informatie
My friend, who is a pilot, is coming tonight,
  -tussen komma's
  -Je mag GEEN that gebruiken
 -Je kan who/which/ hier NIET weglaten




Slide 4 - Tekstslide

Uitleg in je boek:
TB p.75

Slide 5 - Tekstslide

This is Mary, ...
is taking over my job when I leave.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 6 - Quizvraag

He is a famous architect ...
designs won an international award last year.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 7 - Quizvraag

The photocopier, ...
has a two-year guarantee, cost $2000.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 8 - Quizvraag

I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that

Slide 9 - Quizvraag

The officer, ....... John told his story to, was nice
A
who, that
B
who, that, X
C
who,
D
which, that

Slide 10 - Quizvraag

We had spaghetti .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
whom
B
whose
C
which
D
who

Slide 11 - Quizvraag

This is the book ___________ we need to read.
A
who,that,x
B
that,whom
C
which,that, x
D
whom

Slide 12 - Quizvraag

The shopkeeper to .........the police had talked, was scared.
A
whom
B
that
C
which
D
who

Slide 13 - Quizvraag

This is the girl ______brother won the lottery.
A
who
B
whose
C
that
D
whom

Slide 14 - Quizvraag

Napoleon, about ... so many books have been written, is the most famous French emperor.
A
whom
B
who
C
which
D
that

Slide 15 - Quizvraag

This is the only grocery store in town ______ sells fresh lime leaves.
(2 antwoorden)
A
who
B
that
C
which
D
whom

Slide 16 - Quizvraag

I finally get to meet the person ________ is replacing me during my leave.(2 antwoorden)
A
who
B
that
C
which
D
x

Slide 17 - Quizvraag

welke 2 betrekkelijke voornaamwoorden horen bij personen?
A
who and that
B
who and which
C
which and whom
D
whose and who

Slide 18 - Quizvraag

Welk betrekkelijk voornaamwoord kan je NIET gebruiken tussen komma's
Wilma, ______is Fred's wife, is very funny.
A
that
B
which
C
who
D
whose

Slide 19 - Quizvraag

Grammar 11, Present Simple & Present Continuous
Uitleg in je boek TB p. 79

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Present Simple
Present Continuous

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Look! He _______ (leave) the house.
A
leaves
B
is leaving

Slide 24 - Quizvraag

She usually __________ (walk) to school.
A
walks
B
is walking

Slide 25 - Quizvraag

Every Sunday we _______ (go) to see my grandparents.
A
go
B
are going

Slide 26 - Quizvraag

We _________ (play) Monopoly at the moment.
A
play
B
are playing

Slide 27 - Quizvraag

__________ (he / watch) the news regularly?
A
Does he watch
B
Is he watching

Slide 28 - Quizvraag

The school bag ________ (be) very heavy.
A
is
B
is being

Slide 29 - Quizvraag

You usually _________ (arrive) late.
A
arrive
B
are arriving

Slide 30 - Quizvraag

I ________ (not / work) tonight.
A
don't work
B
am not working

Slide 31 - Quizvraag

Julie ________ (sleep) right now.
A
sleeps
B
is sleeping

Slide 32 - Quizvraag

Don't forget to take your umbrella. It ______ (rain) .
A
rains
B
is going to rain

Slide 33 - Quizvraag

Grammar 12, Possessive pronouns
Uitleg in je boek TB p 79

Wait, don't run, we are
not finished yet!!!!!

Slide 34 - Tekstslide

Possessive pronouns
Je kunt op twee manieren zeggen dat iets van iemand is:
Dit is mijn fiets, dat is jouw fiets.
Deze fiets is van mij / de mijne. Die fiets is van jou / de jouwe.

In het Engels ziet dit er zo uit:
This is my bike, that is your bike.
This bike is mine. That bike is yours.

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Vertaling rijtje 2:
de mijne / van mij                    
de jouwe / van jou
de zijne / van hem
de hare / van haar
(dieren / dingen)
de onze / van ons
die van jullie
die van hen
1
2

Slide 37 - Tekstslide

Het verschil tussen rijtje 1 en 2?
De woorden van rijtje 1 worden gevolgd door 
een zelfstandig naamwoord:
my bike, your house, their friends.
Bij rijtje 2 is dit niet het geval, 
deze staan vaak achteraan in de zin.

Slide 38 - Tekstslide

Is she ... teacher?
A
yours
B
your

Slide 39 - Quizvraag

He is my friend. He is a friend .......
A
of my
B
of mine

Slide 40 - Quizvraag

This is ... house. Where is ...?
A
my, yours
B
mine, yours
C
my, your
D
mine, your

Slide 41 - Quizvraag

Are these really .......... shoes? I can't believe they are ....... !
A
yours, your
B
your, yours

Slide 42 - Quizvraag

Whose bike is this? Is it really ...?
A
His
B
Him

Slide 43 - Quizvraag

She created this masterpiece. It is a creation of
A
her
B
hers
C
she

Slide 44 - Quizvraag

The shop is from them. The shop is ...
A
of them
B
of theirs
C
theirs

Slide 45 - Quizvraag

Extra oefenen met 
de Possessive pronouns?



Slide 46 - Tekstslide

Je bent klaar!!!!!!
Ik zal jullie scores bekijken
Mogelijk mail ik je als je nog
te veel fouten hebt.
Kijk ook eens in Stepping
Stones online of je wel alle
taken van Theme 4 af hebt.

Slide 47 - Tekstslide