Grammar Theme 4 klas 3TL

Grammar 11 / 12 Theme 4, 3TL
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammar 11 / 12 Theme 4, 3TL

Slide 1 - Tekstslide

Grammar 11, Present Simple & Present Continuous

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Present Simple
Present Continuous

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Look! He _______ (leave) the house.
A
leaves
B
is leaving

Slide 6 - Quizvraag

She usually __________ (walk) to school.
A
walks
B
is walking

Slide 7 - Quizvraag

Every Sunday we _______ (go) to see my grandparents.
A
go
B
are going

Slide 8 - Quizvraag

We _________ (play) Monopoly at the moment.
A
play
B
are playing

Slide 9 - Quizvraag

__________ (he / watch) the news regularly?
A
Does he watch
B
Is he watching

Slide 10 - Quizvraag

The school bag ________ (be) very heavy.
A
is
B
is being

Slide 11 - Quizvraag

You usually _________ (arrive) late.
A
arrive
B
are arriving

Slide 12 - Quizvraag

I ________ (not / work) tonight.
A
don't work
B
am not working

Slide 13 - Quizvraag

Julie ________ (sleep) right now.
A
sleeps
B
is sleeping

Slide 14 - Quizvraag

Don't forget to take your umbrella. It ______ (rain) .
A
rains
B
is going to rain

Slide 15 - Quizvraag

Grammar 12, Possessive pronouns

Slide 16 - Tekstslide

Possessive pronouns
Je kunt op twee manieren zeggen dat iets van iemand is:
Dit is mijn fiets, dat is jouw fiets.
Deze fiets is van mij / de mijne. Die fiets is van jou / de jouwe.

In het Engels ziet dit er zo uit:
This is my bike, that is your bike.
This bike is mine. That bike is yours.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Vertaling rijtje 2:
de mijne / van mij                    
de jouwe / van jou
de zijne / van hem
de hare / van haar
(dieren / dingen)
de onze / van ons
die van jullie
die van hen
1
2

Slide 19 - Tekstslide

Het verschil tussen rijtje 1 en 2?
De woorden van rijtje 1 worden gevolgd door 
een zelfstandig naamwoord:
my bike, your house, their friends.
Bij rijtje 2 is dit niet het geval, 
deze staan vaak achteraan in de zin.

Slide 20 - Tekstslide

Is she ... teacher?
A
yours
B
your

Slide 21 - Quizvraag

He is my friend. He is a friend .......
A
of my
B
of mine

Slide 22 - Quizvraag

This is ... house. Where is ...?
A
my, yours
B
mine, yours
C
my, your
D
mine, your

Slide 23 - Quizvraag

Are these really .......... shoes? I can't believe they are ....... !
A
yours, your
B
your, yours

Slide 24 - Quizvraag

Whose bike is this? Is it really ...?
A
His
B
Him

Slide 25 - Quizvraag

She created this masterpiece. It is a creation of
A
her
B
hers
C
she

Slide 26 - Quizvraag

The shop is from them. The shop is ...
A
of them
B
of theirs
C
theirs

Slide 27 - Quizvraag

Extra oefenen met 
de Possessive pronouns?



Slide 28 - Tekstslide

Je bent klaar!!!!!!
Af voor 25-1:
Opdracht 18 t/m 22, 
25 t/m 28 en Test Your-
self
Leren: Vocab, Stones en 
Grammar
PW: 26-1

Slide 29 - Tekstslide