NLT test jezelf H2

NLT test jezelf H2


Broeikaseffect en terugkoppelingmechanismen
Paleoklimatologie
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuur, Leven en TechnologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

NLT test jezelf H2


Broeikaseffect en terugkoppelingmechanismen
Paleoklimatologie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het versterkte broeikaseffect?
A
Broeikassen die ervoor zorgen dat de aarde warm blijft.
B
Extra uitstoot van broeikasgassen door de verbranding van fossiele brandstoffen.
C
De massale ontbossing waardoor CO2 niet meer wordt opgenomen
D
het overschakelen van fossiele brandstoffen op energiebronnen die niet opraken en geen CO2 uitstoten.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stijgt of daalt de zeespiegel tijdens een ijstijd?
A
Stijgt door thermische expansie
B
Daalt door afkoeling

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In het Perm lagen
continenten op de
polen -> vorming ijskappen.
Dit is een voorbeeld van:
A
Sturende factor
B
Conditionele factor
C
Terugkoppelings-mechanisme
D
X-factor

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen variabele van Milankovitch?
A
Excentriciteit
B
Velociteit
C
Scheefstelling
D
Precessie

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leg uit waarom voor het ontstaan van een ijstijd het noordelijk halfrond tijdens een ellipsvormige baan om de zon in de zomer het verste van de zon af moet staan

Slide 6 - Open vraag

NH bevat meer landmassa = gemakkelijker ijsvorming = hoger albedo (terugkaatsing zonlicht) = minder absorptie zonlicht = minder omzetting van zonlicht naar warmte = minder opwarming (of afkoeling)

Het ZH heeft minder landmassa. Hier vormt zich nauwelijks extra ijs.
De aarde beschrijft momenteel een baan om de zon die tussen een ellips en een cirkel inzit. Als het NH zomer heeft, staat de aarde het .....
A
dichtste bij de zon
B
het verste van de zon af

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stijgende temperatuur zorgt voor smeltend permafrost. Daarbij komt methaan vrij dat door het broeikaseffect voor opwarming van de aarde zorgt.
--> Is dit een positief of een negatief terugkoppelingsmechanisme?
A
Positiefve terugkoppeling
B
Negatieve terugkoppeling

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke van de onderstaande veranderingen in de oceaan betreft een positief terugkoppelingsmechanisme?
A
opname van warmte
B
opname van koolstofdioxide
C
verzuring van de oceaan
D
vorming van kalksteen

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee beweringen:
1. Hogere temperaturen leiden tot vorming van meer kalksteen wat leidt tot vermindering van het broeikaseffect
2. De vorming van kalksteen is een voorbeeld van een positief terugkoppelingsmechanisme
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, 2 juist

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Superhelden zijn cool/ stom
A
Cool
B
Stom

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling:
Als het zee-ijs op de Noordpool smelt leidt dat niet tot zeespiegelstijging maar wel tot een positief terugkoppelingsmechanisme
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Juist.
Zeeijs drukt al op de zeespiegel. Als dit smelt, wordt de zee niet voller daardoor. De zeespiegel zal gelijk blijven (los van verwaarloosbare krimping door temperatuurtoename).
Positief terugkoppelingsmechanisme: minder ijs = minder albedo = meer absorptie zonlicht = opwarming (in proces 'opwarming aarde' is dit positief).
Wat is het verschil tussen absolute en relatieve zeespiegelstijging?
A
Relatieve stijging is minder nauwkeurig
B
Relatieve stijging is over een langere termijn
C
Relatieve stijging rekent ook bodemdaling mee
D
Relatieve stijging rekent ook de kosten mee

Slide 13 - Quizvraag

Dus: inklinking bodem (daling) + de absolute zeespiegelstijging. Het gaat dus dubbel op. Best naar voor ons Nederlanders. Gelukkig bedenk jij een oplossing.
Relatieve zeespiegelstijging heeft absoluut niets te maken met absolute zeespiegelstijging
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Zonder absolute zeespiegelstijging is er ook geen relatieve zeespiegelstijging.
Tijdens de laatste ijstijd (tot ca. 125.000 jaar geleden) was de kustlijn die wij als de 'Noordzeekust'....
A
Op dezelfde plek als nu
B
Die lag halverwege de Noordzee
C
Die was er niet, de Noordzee stond droog
D
Die was er niet, de Noordzee was toen een oceaan

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

halfwaardetijd
A
Een stof met een lange halfwaardetijd is zeer radioactief
B
De radioactiviteit van een stof halveert als de tijd verdubbelt
C
Een stof met een korte halfwaardetijd is ongevaarlijk
D
Radioactiviteit neemt af met de tijd

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat bedoelen we met 'glaciologische' indicatoren?
A
Afzettingen in moerassen
B
Afzettingen in ijskappen
C
Afzettingen in menselijke resten
D
Afzettingen zonder rijbewijs

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Bekijk deze grafiek.
1. Welke vergelijkingen kun je maken
tussen welke stoffen?
2. Welke belangrijke conclusie kun je hieruit trekken?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Gidsfossielen zijn erg nuttig bij het
redelijk 'exact' bepalen van
geologische ouderdom.
Waarom is dat zo?
A
Gidsfossielen zitten in de diepste geologische aardlagen (horizonten), daarom weet je hou oud ze zijn
B
Gidsfossielen hebben relatief kort geleefd, waardoor de horizont (aardlaag) waarin ze worden aangetroffen ook uit diezelfde periode moet komen
C
Gidsfossielen hebben relatief lang geleefd, waardoor de horizont (aardlaag) waarin ze worden aangetroffen ook uit diezelfde periode moet komen
D
Gidsfossielen zijn eigenlijk onbelangrijk. De politiek zou dit woord moeten verbieden, het is misleidend.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


IJsboringen, diepzeesedimenten en in de atmosfeer verdampte isotopen uit exact dezelfde tijd. Gaat het hier om een relatief warm of koud klimaat en waarom?

Slide 20 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

18O
16O
Zwaarder
Lichter
Verdampt bij lagere temperaturen
Verdampt bij hogere temperaturen

Slide 21 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is geen gevolg van de klimaatverandering?
A
Droogte
B
Natte seizoenen
C
Ijskappen smelten
D
Fossiele brandstoffen raken op

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies