ch 2 cours 1 Hors du prix

Bonjour V3
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Bonjour V3

Slide 1 - Tekstslide

programme
épreuve d'écoute
présentations
introduction chapitre 2
bloc A ,  C
correction exercices
Au travail!

Slide 2 - Tekstslide

buts:
argent, boulot et dépenses  (comment tu dépenses ton argent?) et connaître Strasbourg

Slide 3 - Tekstslide

Que fais-tu de ton argent?

Slide 4 - Open vraag

pour une fois
vide, c'est marrant
mes produits de maquillage
on a dépensé l'argent
tu as fait des économies
elle bavarde avec la voisine
utile
le magazine de cuisine

Slide 5 - Sleepvraag

culture: l'Alsace
Qu'est-ce qu'on y parle?

On y parle français
alsacien et allemand.

Slide 6 - Tekstslide

travail individuel
bloc A exercices
1 2 3 4 6 7
correction
L voc B slim stampen

Slide 7 - Tekstslide

devoirs

  • L voc B
  • M exercices 8 10 11 12

Slide 8 - Tekstslide

Le pronom personnel comme objet indirect



Het persoonlijk vnw. als meewerkend voorwerp

Slide 9 - Tekstslide

Hoe herken ik het meewerkend voorwerp in het Frans?




Het begint met het voorzetsel:


à        au      of       aux

Slide 10 - Tekstslide

Het meew. vw vervangen


Je kunt het zinsdeel dat meewerkend voorwerp is

vervangen door

een persoonlijk voornaamwoord.



Slide 11 - Tekstslide

Werkwoorden die vaak het voorzetsel à krijgen:

répondre à               = beantwoorden (aan)

écrire à                       = schrijven (aan)

donner à                    = geven (aan)

dire à                            = zeggen (aan)

parler à                        = praten (met)

téléphoner à             = bellen (met)

demander à               = vragen (aan)


Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn de vormen van het pers. vnw. als meew. vw.?

(aan) mij                    me/m'                       

(aan) jou                    te/t'                            

(aan) hem                 lui  

(aan) haar                 lui                                

(aan) ons                  nous                          

(aan) u/jullie            vous                           

(aan) hun                  leur                               

Slide 13 - Tekstslide

Hoe gaat dat dan?

Elle dit bonjour à moi.       (aan/tegen mij)                                        Elle ... dit ... bonjour.

Ses parents donnent un cadeau à toi.  (aan jou)                      >     Ses parents ... donnent ...un cadeau.

Je dis bonjour à ma mère.  (aan/ tegen haar)                                >    Je .... dis ... bonjour.

Il raconte des histoires à ses copains.   (hun of aan hen)     >     Il .. raconte.... des histoires.

Mon grand-père donne un cadeau à ma soeur et moi.  (aan ons)  > Mon grand-père ...    

                                                                                                                                           donne ..... un cadeau.

(Madame, ) je raconte une histoire à vous.                                 >      Je ...... raconte une histoire.

(Julien et Pierre, ) je raconte une histoire  à vous.                    >     Je ........raconte une histoire.

Slide 14 - Tekstslide

De plaats in de zin

1. Direct voor de persoonsvorm.    (zie dia 5)

Je lui donne de l' argent = Ik geef hem geld.

 Je lui ai donné de l' argent = Ik heb hem geld gegeven.


2.  Heel werkwoord in de zin???     Dan voor het hele werkwoord.

Je vais lui donner de l' argent. = Ik ga hem geld geven.

Slide 15 - Tekstslide