Les 14 Grammatica 5.7
1 / 33
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Heb je haar op de stoep zien zitten?
Noteer de persoonlijke voornaamwoorden
Noteer de persoonlijke voornaamwoorden
Slide 8 - Open vraag
Gaat zij mij ook een uitnodiging sturen voor het feest?
Noteer de persoonlijke voornaamwoorden
Noteer de persoonlijke voornaamwoorden
Slide 9 - Open vraag
Wil je haar nog een nog een kopje thee inschenken?
Noteer de persoonlijke voornaamwoorden
Noteer de persoonlijke voornaamwoorden
Slide 10 - Open vraag
Over ongeveer een jaar verhuizen we naar Frankrijk.
Noteer hieronder alle voorzetsels uit de zin hierboven.
Noteer hieronder alle voorzetsels uit de zin hierboven.
Slide 11 - Open vraag
We hebben een mooi huis met een grote tuin gekocht.
Noteer alle zelfstandige naamwoorden uit de zin hieronder.
Noteer alle zelfstandige naamwoorden uit de zin hieronder.
Slide 12 - Open vraag
Vanaf het enorme terras heb je een prachtig uitzicht over de heuvels.
Noteer de bijvoeglijke naamwoorden.
Noteer de bijvoeglijke naamwoorden.
Slide 13 - Open vraag
Heb je haar op de stoep zien zitten?
Noteer de persoonlijke voornaamwoorden
Noteer de persoonlijke voornaamwoorden
Slide 14 - Open vraag
Gaat zij mij ook een uitnodiging sturen voor het feest?
Noteer de persoonlijke voornaamwoorden
Noteer de persoonlijke voornaamwoorden
Slide 15 - Open vraag
Mijn vader scheert zich dagelijks
mijn=
mijn=
A
bezittelijk voornaamwoord
B
wederkerend voornaamwoord
C
persoonlijk voornaamwoord
D
wederkerig voornaamwoord
Slide 16 - Quizvraag
Hij heeft ons dat nooit verteld!
ons =
ons =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonsvorm
D
lidwoord
Slide 17 - Quizvraag
Hoe noem je de volgende woordsoorten?
mijn, uw, jouw, zijn
mijn, uw, jouw, zijn
A
zelfstandige naamwoorden
B
persoonlijke voornaamwoorden
C
bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels
Slide 18 - Quizvraag
Het 6e lesuur zijn wij vrij.
Wat is 6e?
Wat is 6e?
A
telwoord
B
lidwoord
C
voorzetsel
D
bijvoeglijk naamwoord
Slide 19 - Quizvraag
Het is jouw boek.
jouw =
jouw =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
persoonsvorm
Slide 20 - Quizvraag
Hij kwam als laatste over de finish.
laatste =
laatste =
A
zn
B
tw
C
bn
D
ww
Slide 21 - Quizvraag
Hij zet de fiets tegen de schuur.
hij =
hij =
A
bzv
B
zn
C
bn
D
psv
Slide 22 - Quizvraag
Hij zet de fiets tegen de schuur.
tegen =
tegen =
A
vz
B
tw
C
bn
D
ww
Slide 23 - Quizvraag
Sleep de woorden naar je juiste categorie woordsoorten.
lw
zn
bn
vz
ww
De
eekhoorn
klom
in
de
hoge
boom.
Slide 24 - Sleepvraag
Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
werkwoord
bezittelijk vnw
voorzetsel
lidwoord
zelfstandig nw
bijvoeglijk nw
De
rare
man
in
de
auto
lacht
Slide 25 - Sleepvraag
Me vader haalt me straks op.
Welke 'me' klopt niet?
Welke 'me' klopt niet?
A
Eerste
B
Tweede
Slide 26 - Quizvraag
'Hij kon niet exact aangeven hoe laat hij gisteren thuis was.' Wat kun je in de plaats zetten van 'exact aangeven'?
A
ongeveer laten weten
B
precies melden
C
nauwkeurig laten weten
D
precies zeggen
