herhalen deel Studyflow (G1, G2, W1, S1)

oefenen Studyflow
G1, G2, S1, W1, Lt1
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

oefenen Studyflow
G1, G2, S1, W1, Lt1

Slide 1 - Tekstslide

Deel 1 grammatica

Slide 2 - Tekstslide


In welke zin staat de persoonsvorm tussen blokhaken?
A
Na het [verlopen] toernooi was Nederland uitgeschakeld.
B
Zij was in alle [staten] toen ze het bericht ontving.
C
[Glimlachend] vertelde Myrthe de grap..
D
Waarom [beantwoord] jij zijn vraag niet?

Slide 3 - Quizvraag


In welke zin staat het voltooid deelwoord tussen blokhaken?
A
Dat nieuwe [gebouw] kosste een miljoen euro.
B
Je kunt deze goede raad goed [gebruiken].
C
Het [belooft] een spannende dag te worden.
D
Ik heb dat eigenlijk altijd al [vermoed].

Slide 4 - Quizvraag


Welk van de dikgedrukte woorden is een zelfstandig naamwoord?

Uiteindelijk hadden alle leerlingen prachtige foto's gemaakt in de dierentuin.
 
A
uiteindelijk
B
alle
C
foto's
D
in

Slide 5 - Quizvraag


Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Elke woensdagmiddag gaat hij bij zijn oma op bezoek.

Slide 6 - Open vraag


In welke zin is 'bellen' de persoonsvorm?
A
De bellen maakten een hinderlijk lawaai.
B
Zij waren enorme bellen aan het blazen.
C
De acteur was zijn vrouw aan het bellen.
D
Waarom bellen die meiden met hun fietsbel?

Slide 7 - Quizvraag


Welk van de dikgedrukte woorden is een bijvoeglijk naamwoord?

De natuurlijke bronnen komen op deze manier in gevaar.

A
natuurlijke
B
komen
C
op
D
manier

Slide 8 - Quizvraag


Noteer het lijdend voorwerp in de volgende zin.
Tijdens zijn presentatie heeft de goochelaar een ingewikkelde truc verklapt.

Slide 9 - Open vraag


Noteer het (werkwoordelijk) gezegde in de volgende zin.

Wanneer wilde je dat gaan doen?

Slide 10 - Open vraag


Welk zinsdeel is dikgedrukt in de volgende zin?

De geschrokken automobilist reed de sloot in.

A
onderwerp
B
persoonsvorm
C
(werkwoordelijk) gezegde
D
lijdend voorwerp

Slide 11 - Quizvraag


Je ziet een vraag. Maak van de vraagzin een mededelende zin.

Ga jij regelmatig met je vrienden voetballen?

Slide 12 - Open vraag


Welk van de dikgedrukte woorden is een voorzetsel?
Weet jij het verschil tussen een wasbeer en een wasbeerhond?


A
het
B
tussen
C
wasbeer
D
en

Slide 13 - Quizvraag


Noteer het lijdend voorwerp van de volgende zin.

Na de wedstrijd feliciteerden mijn teamgenoten de tegenstanders.

Slide 14 - Open vraag


Welk van de dikgedrukte woorden is een lidwoord?
Geef haar maar het ijsje met slagroom en zonder chocola.
 

A
haar
B
het
C
met
D
chocola

Slide 15 - Quizvraag

Deel 2 spelling werkwoorden

Slide 16 - Tekstslide


In welke zin staan de werkwoorden tussen blokhaken allebei goed gespeld?

A
De boeren [verbrandden] hun afval en waren [verbaast] dat ze een boete kregen.
B
De boeren [verbranden] hun afval en waren [verbaast] dat ze een boete kregen.
C
De boeren [verbrandden] hun afval en waren [verbaasd] dat ze een boete kregen.
D
De boeren [verbranden] hun afval en waren [verbaasd] dat ze een boete kregen.

Slide 17 - Quizvraag


Vul de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd in.

Sinds een jaar (bereiden)..de kok vegetarische gerechten.

Slide 18 - Open vraag


In welke zin staan de werkwoorden tussen blokhaken allebei goed gespeld?

A
De aarde [beefde] en de mensen [vreesde] voor hun leven.
B
De aarde [beefte] en de mensen [vreesten] voor hun leven.
C
De aarde [beefde] en de mensen [vreesden] voor hun leven.
D
De aarde [beefte] en de mensen [vreesden] voor hun leven.

Slide 19 - Quizvraag


Vul de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd in.

Hij (geloven)...niet dat jij zoiets doet.

Slide 20 - Open vraag


Vul de juiste vorm van het werkwoord in de verleden tijd in.

Mijn oma (stoven)... het vlees urenlang.

Slide 21 - Open vraag


Vul de juiste vorm van het werkwoord in de voltooide tijd in.

Het publiek heeft fanatiek (juichen)... na het doelpunt.

Slide 22 - Open vraag

Deel 3 spelling niet-werkwoorden

Slide 23 - Tekstslide


Lees het dikgedrukte woord. Schrijf het woord nog eens op en zet een streepje op een plaats waar je het kunt afbreken.
vaarbewijs

Slide 24 - Open vraag


In welke zin zijn de woorden tussen blokhaken beide goed gespeld?
A
De [tractatie] van Laura was [achterlijk] lekker.
B
De [traktatie] van Laura was [achterlijk] lekker.
C
De [traktatie] van Laura was [achterlik] lekker.
D
De [tractatie] van Laura was [achterlik] lekker.

Slide 25 - Quizvraag


Zet de ontbrekende woorden in het meervoud.
De bioscoop in dit dorp is tot laat geopend.

De .......... in deze........zijn tot laat geopend.

Slide 26 - Open vraag


In welke zin zijn de woorden tussen blokhaken beide goed gespeld?
A
De boze [bauwvakker] lust hem wel [rauw]
B
De boze [bouwvakker] lust hem wel [rouw]
C
De boze [bauwvakker] lust hem wel [rouw]
D
De boze [bouwvakker] lust hem wel [rauw]

Slide 27 - Quizvraag


In welke zin zijn de woorden tussen blokhaken beide goed gespeld?
A
Het meisje [lijdt] door het geplaag en daarom wordt zij [begeleid].
B
Het meisje [lijdt] door het geplaag en daarom wordt zij [begelijd].
C
Het meisje [leidt] door het geplaag en daarom wordt zij [begeleid].
D
Het meisje [leidt] door het geplaag en daarom wordt zij [begelijd].

Slide 28 - Quizvraag


Lees het dikgedrukte woord. Schrijf het woord nog eens op en zet een streepje op een plaats waar je het kunt afbreken.
vitamine

Slide 29 - Open vraag


In welke zin zijn de woorden tussen blokhaken beide goed gespeld?
A
Het [baby'tje] krijgt een speciaal [menu'tje].
B
Het baby'tje krijgt een speciaal [menuutje].
C
Het [babietje] krijgt een speciaal [menu'tje].
D
Het [babietje] krijgt een speciaal [menuutje].

Slide 30 - Quizvraag


Zet de ontbrekende woorden in het meervoud.
De BMW heeft een erg goede accu.

De .......... hebben erg goede........

Slide 31 - Open vraag


Zet de ontbrekende woorden in het meervoud.
Het kalf wordt door het kind geaaid.

De .......... worden door de ........ geaaid.

Slide 32 - Open vraag


In welke zin zijn de woorden tussen blokhaken beide goed gespeld?
A
Zij vindt dat [kettingkje] [afschuwelijk].
B
Zij vindt dat [kettinkje] [afschuwelik] lekker.
C
Zij vindt dat [kettingkje] [afschuwelik].
D
Zij vindt dat [kettinkje] [afschuwelijk].

Slide 33 - Quizvraag

hoofdletter
kleine letter
puma
lente
juni
suikerfeest
eindhovenaar
zuidwesten

Slide 34 - Sleepvraag

Deel 4 leestekens
punt, komma, dubbele punt, 
puntkomma

Slide 35 - Tekstslide


Neem de zin over en gebruik leestekens.

hij houdt van pizza sushi en friet


Slide 36 - Open vraag


Neem de zin over en plaats komma's waar dat nodig is.

Wanneer zij over haar sport vertelt wordt ze erg enthousiast.

Slide 37 - Open vraag


Neem de zin over en plaats leestekens waar dat nodig is.

Hij heeft drie zusjes Jolijn Amy en Els

Slide 38 - Open vraag


Achter welk dikgedrukt woord moet een komma worden gezet?

Nadat Myrthe lang gestudeerd had haalde zij een tien en was zij blij.

Slide 39 - Open vraag


Neem de zin over en gebruik leestekens.

Ik fiets vandaag naar school ik moet me om 8.00 uur melden


Slide 40 - Open vraag