Introductie geld-Fase 1

• Rekenen
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Geld

Onze doelen:

- Ik kan geldbedragen benoemen en noteren

· Ik kan gepast betalen

· Ik kan bedragen afronden

· Ik kan bedragen schatten

· Ik heb een reëel beeld van prijzen die bij producten horen

· Ik ken de relatie tussen getallen en kommagetallen

· Ik kan geld teruggeven en controleren wat ik terugkrijg

· Ik kan betalen met diverse betaalmiddelen

· Ik weet hoe internetbankieren werkt

· Ik kan een overzicht maken van mijn inkomsten en uitgaven

· Ik kan budgetteren

· Ik kan producten vergelijken op prijs, kwaliteit en duurzaamheid

· Ik kan bewust kiezen voor een bepaald product

In welke jaar is de Euro ingevoerd?

1. 1999
2. 2002
3. 2004
4. 2010

https:

JE KRIJGT EEN MAIL MET EEN AANBOD VAN JE TELEFOONPROVIDER. JE KUNT VANDAAG NOG JE CONTRACT VERLENGEN EN EEN NIEUWE TELEFOON UITZOEKEN. JIJ..

1. Klikt de mail ongelezen weg. Jouw telefoon uit 2010 doet het nog prima.
2. Je zit al op de fiets naar de winkel.
3. Je doet onderzoek op internet. Is het ergens anders niet goedkoper?
4. Je vraagt bij je ouders voor informatie wat je kunt doen.

MAAK AF.
ALS IK DE STAD IN GA, DAN…

1. Kom ik nooit met lege handen thuis.
2. koop ik vaker niets dan iets.
3. koop ik alleen iets wanneer het écht leuk is.
4. Ik ga nooit de stad in omdat ik weet dat ik altijd iets koop..

Wat is jouw duurste aankoop ooit geweest?

Onze Euro munten

Onze Euro biljetten

Zelf aan de slag met geldrekenen

A

Kijk goed naar de volgende euromunten en naar debijhorende letter

B

C

D

Welke munt is het meest waard?

1. A
2. B
3. C
4. D

Kijk goed naar de volgende euro biljetten en naar de bijhorende letter

A

C

B

D

Welk biljet is het minst waard?

1. A
2. B
3. C
4. D

2 X = ? x

Je hebt


Je koopt 2 pizza's á 8€. Heb je genoeg geld?

1. Ja
2. Nee

Iets moeilijker nu...

Hoe kan ik geldbedragen samen optellen?

Hoe kan ik geldbedragen optellen?

Je doet een klusje voor je familie en krijgt hier geld voor:

Papa : €2,-

Mama: €2,-

Oma: €2, 50

Tante Mies: €1, 50

Stap 1

Stap 1 - Tel de euro's bij elkaar op

= €7

Stap 2

Stap 2 - Tel alle centen bij elkaar op.

= €1,-

Stap 3

Stap 3- Tel de euro's en de centen bij elkaar op.

€7,-  

€1,-

€8,-

In mijn beurs zit:

Wat kan ik kopen?

1. Blikje fris: €1,50 Broodje: €1,50 Zakje snoep: €2,-
2. Blikje fris: €1,50 Salade: €3,50 Flesje water: €1,-
3. Flesje water:€1,00 Salade: €3,50 Koekjes: €1,50
4. Blikje fris: €1,50 Broodje: €1,50 Wafels: €2,50

In mijn beurs zit:

Wat kan ik kopen?

1. 2 paar schoenen. De schoenen kosten € 26,- per paar.
2. Twee truien De truien kosten €27,50 per stuk
3. Een broek van 45,- en een paar sokken van €7,50
4. Een trui van €27,50 en een broek van €20,-

Je moet € 4,10 betalen.
Je geeft de kassamedewerker € 5,-.
De kassamedewerker vraagt er € 0,10 bij.

1. €1,10
2. €0,90
3. €0,10
4. €1,00

Je moet € 5,20 betalen.
Je geeft de kassamedewerker € 10,-.
De kassamedewerker vraagt er € 0,20 bij.
Hoeveel geld krijg je terug?
Denk aan de komma's en het Euroteken!

Hoeveel is dit samen?

Eindopdracht

Ga nu zelf aan de slag met geld.

Je krijgt van je  docent een werkblad met geldbedragen.
Probeer zo gepast mogelijk te betalen.