In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
OPSTARTEN!
Slide 1 - Tekstslide
Als je een superheld kon zijn en je kon kiezen uit een van de onderstaande superkrachten. Welke zou dat zijn?
timer
0:30
Vliegen
Transformeren in een dier
Tijdreizen
Teleporteren
gedachtes lezen
onder water ademen
onzichtbaar worden
Slide 2 - Poll
Programma
Afronden Lezen H5
Over het huiswerk
Starten Woordenschat H4
Laatste quizvraag
Opdrachten maken
Opdrachten bespreken
Afronden
Slide 3 - Tekstslide
Door je mening te geven met argumenten probeer je iemand te ...
timer
0:30
A
informeren
B
overtuigen
C
instrueren
D
activeren
Slide 4 - Quizvraag
Het doel van een tekst
informeren
instrueren
overtuigen
activeren
amuseren
Slide 5 - Tekstslide
Tekstdoel?
timer
0:30
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 6 - Quizvraag
Tekstdoel?
timer
0:30
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren
Slide 7 - Quizvraag
Over het huiswerk
Slide 8 - Tekstslide
Tekst 7
Laat je niet verleiden!
Supermarkten zetten heel bewust spullen op bepaalde plekken neer en verleiden klanten tot het kopen van spullen waar je eigenlijk niet voor naar de winkel gaat.
Slide 9 - Tekstslide
Wat vind je van deze verleidtrucs? Leg ook uit waarom je dat vindt.
timer
1:30
Slide 10 - Open vraag
Afronden lezen H4
Je kunt nu het doel van een tekst herkennen.
Slide 11 - Tekstslide
Opstarten Woordenschat H4
Tegenstellingen van onbekende woorden vinden.
Soms kun je de betekenis van een woord achterhalen door een tegenstelling uit de tekst te halen.
De buurman zette zijn riante grasmaaier naast het kleine fietsje van zijn dochter.
Slide 12 - Tekstslide
Opstarten Woordenschat H4
Tegenstellingen in teksten herken je vaak aan bepaalde signaalwoorden.
Welke zijn dat??
-->
Slide 13 - Tekstslide
Welke signaalwoorden geven een tegenstelling aan?
timer
0:30
A
en, ook, ten eerste, ten tweede
B
dus, hieruit blijkt, daarom
C
omdat, want, wegens
D
maar, echter, hoewel, daarentegen
Slide 14 - Quizvraag
Tegenstellende signaalwoorden
Zijn grasmaaier is riant, maar haar fiets is klein.
Johan is zeer extravert. Job is echter meer op zichzelf.
Hoewel een dictatuur goed zou kunnen werken, ben ik blij dat wij in een democratie leven.
Wiskude is erg complex. Frans daarentegen is heel simpel.
Slide 15 - Tekstslide
Samen opdracht 1 maken
Boek blz. 102
De zinnen komen ook in de quizvraag.
Slide 16 - Tekstslide
Welke tegenstelling wordt hier gegeven?
Mirna houdt van outdooractiviteiten, Jos is echter liever binnen bezig.
timer
0:30
A
Mirna - Jos
B
houden - echter
C
outdooractiviteiten - binnen bezig
D
houden - bezig
Slide 17 - Quizvraag
Welke tegenstelling wordt hier gegeven?
Hardlopen is een goedkope sport. Paardrijden daarentegen is vrij prijzig.
timer
0:30
A
Hardlopen - paardrijen
B
is - daarentegen
C
goedkope - prijzig
Slide 18 - Quizvraag
Welke tegenstelling wordt hier gegeven?
Op school gaat de tijd meestal traag, maar de vakantie gaat juist snel voorbij.
timer
0:30
A
school - vakantie
B
traag - snel
C
meestal - juist
D
traag - voorbij
Slide 19 - Quizvraag
Welke tegenstelling wordt hier gegeven?
Hoewel Huug op school heel ijverig is, is hij thuis juist lui.
timer
0:30
A
ijverig - lui
B
Huug - hij
C
op school - thuis
D
op school ijverig - thuis lui
Slide 20 - Quizvraag
Woordenschat H4
Sommige woorden kun je versterken door er een woord voor te zetten.
rijk -> steenrijk
goedkoop -> spotgoedkoop
Slide 21 - Tekstslide
Welk woord kun je voor dit woord plaatsen om het te versterken?
heet
timer
0:30
A
vuur
B
brandend
C
mega
D
bloed
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het tegenovergestelde van bloedheet?
timer
0:30
Slide 23 - Open vraag
Samengevat
Soms kun je de betekenis van een woord achterhalen door een tegenstelling uit de tekst te halen.
Tegenstellingen in teksten herken je vaak aan signaalwoorden die een tegenstelling aangeven.
maar, anderzijds, daarentegen, echter, hoewel, evenwel, aan de andere kant
Soms kun je een woord voor een woord plakken om het te versterken.
rijk -> steenrijk, heet -> bloedheet
Slide 24 - Tekstslide
laatste quizvraag!
Welk woord past er niet bij?
timer
0:30
A
alledaags
B
gewoon
C
bijzonder
D
gebruikelijk
Slide 25 - Quizvraag
Aan de slag!
Maak Woordenschat H4 opdracht 2, 3, 4 en 5
Huiswerk voor de volgende les.
Werk je thuis: je mag uit Teams.
In de klas: 15 minuten aan de slag, daarna gaan we het bespreken.