Voortraject

Nederlands voortraject
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands voortraject

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag:
  • Start van de les
  • Herhalen leesstrategieën
  • Sleutelvragen
  • Vragen tekst beantwoorden
  • Woordsoorten benoemen
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Leesstrategieën

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Tekstslide

Instructie sleutelvragen
  1. We starten met het lezen van de tekst.
  2. Studenten lezen een alinea voor.
  3. Na iedere alinea komt een vraag. 

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het nieuws over de vuurtoren bij Den Helder?
A
De vuurtoren is hoog.
B
De vuurtoren kan omvallen.
C
De vuurtoren staat bij Den Helder.

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

Wat is een vuurtoren?
A
Dat is een toren die je van heel ver kunt zien. Dat komt omdat de toren zo hoog is.
B
Dat is een toren met een groot licht. Het licht laat schepen zien hoe ze moeten varen.
C
Dat is een toren op een schip. Het schip kan door de toren zien hoe het moet varen.

Slide 9 - Quizvraag

Waarom heet een vuurtoren een vuurtoren?
A
Omdat er nu in de meeste torens echt vuur zit.
B
Omdat "vuur" een ander woord is voor "lamp".
C
Omdat er vroeger echt vuur in de toren zat.

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

In de kamer met de lamp zitten grote ramen. En spiegels zorgen dat het licht van de lamp heel sterk wordt. Waarom is dat handig?
A
Dan hoeft de toren niet zo hoog te zijn.
B
Dan kan de wind goed om de lamp heen waaien.
C
Dan kunnen de schepen de lamp al van ver zien.

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat weet je nu over de vuurtoren bij Den Helder? Noem 3 dingen.

Slide 15 - Open vraag

Slide 16 - Tekstslide

Er staan hekken om Lange Jaap. Waarom?
A
Er mag niemand bij de vuurtoren in de buurt komen. Want de toren kan omvallen, omdat er grote scheuren in zitten.
B
Er mag niemand in de vuurtoren klimmen. Want als het hard stormt, kunnen mensen van de vuurtoren afwaaien.
C
Er mag niemand in de buurt van de vuurtoren komen. Want we weten nog niet of de scheuren en de lampen van de toren gemaakt kunnen worden,

Slide 17 - Quizvraag

Woon je vlak bij een vuurtoren? Heb je wel eens een vuurtoren gezien? Wist je toen al waarom er vuurtorens zijn?

Slide 18 - Open vraag

Wat nu?
Nu ga je zelfstandig vragen maken over de tekst.
Pak de tekst erbij en start met deze quiz.

Slide 19 - Tekstslide

Welke titel past ook goed bij de tekst?
A
Grote scheuren in vuurtoren
B
Vuurtoren in Den Helder ingestort
C
Vuurtoren gescheurd

Slide 20 - Quizvraag

Lees regel 9 en 10. Daar staat: En het laat schepen zien waar ze moeten varen. Wat is het?
A
een schip
B
het land
C
het licht

Slide 21 - Quizvraag

Kijk in het stukje 'toren met licht' (regel 4 tot en met 13). Bedenk een vraag bij dit stukje.
timer
1:00

Slide 22 - Open vraag

Lees regel 20 en 21. Daar staat: "Die zorgen dat het licht van de lamp feller wordt." Wie of wat zijn die?
A
mensen
B
ramen
C
spiegels

Slide 23 - Quizvraag

Lees regel 28 en 29. Daar staat: Dat is zijn bijnaam. Wat betekent de bijnaam?
A
de naam die je krijgt als je geboren wordt
B
de naam van de mensen in jouw familie
C
niet je echte naam, maar mensen noemen je zo.

Slide 24 - Quizvraag

Kijk in het stukje "Lange Jaap" (regel 22 tot en met 29). Bedenk een vraag bij dit stukje.
timer
1:00

Slide 25 - Open vraag

Lees regel 33. Daar staat: "Dat maakt de toren erg zwak." Wat betekent zwak?
A
is leuk om naar te kijken
B
kan snel uit elkaar vallen
C
wordt te groot om te pakken

Slide 26 - Quizvraag

Lees het stukje "omvallen" (regel 30 tot en met 38). Wat is het belangrijkste van dit stukje?
A
Niemand mag te dicht bij de vuurtoren komen. Want de toren kan omvallen, omdat er scheuren in zitten.
B
Om de vuurtoren staan hekken. Want niemand mag te dicht bij Lange Jaap komen.

Slide 27 - Quizvraag

Woordsoorten benoemen

Slide 28 - Tekstslide

Lidwoord
zelfstandig naamwoord
Werkwoord
de

bloem
werken
een
zon
schijnt
het
droom
zijn

Slide 29 - Sleepvraag

Bijvoeglijk naamwoord

Slide 30 - Tekstslide

Voorzetsels

Slide 31 - Tekstslide

Hoeveel voorzetsels zitten er in deze zin?
Om 3 uur gaan wij het boekje lezen dat tussen de dozen op de kast staat.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 32 - Quizvraag

Slide 33 - Tekstslide

Welke bijvoeglijk naamwoorden staan er in deze zin?
Op mijn vorige school had ik een aardige docent die tijd had voor een gezellig praatje.

Slide 34 - Open vraag

Zelfstandig werk
  1. Werk 20 minuten zelfstandig in Studyflow.
  2. Lees de tekst over 20 jaar televisie.
  3. Benoem de tekstonderdelen bij deze tekst.
  4. Zoek moeilijke woorden op. 

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide