Word Order

Grammar - Word Order
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Grammar - Word Order

Slide 1 - Tekstslide

Lees de uitleg in de volgende slides
-->

Slide 2 - Tekstslide

Wie doet wat waar wanneer?
         ow              ww                lv             plaats                    tijd

Slide 3 - Tekstslide

Stappenplan:
1. onderwerp                         WIE
2. werkwoord(en)               DOET
3. lijdend voorwerp            WAT
4. plaats                                  WAAR
5. tijd                                        WANNEER

De tijd kan ook aan het begin van de zin worden gezet!

Slide 4 - Tekstslide

Tijd (wanneer) kan ook aan het begin van de zin:
voor extra nadruk.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Ezelsbruggetje:
PVT
=
Plaats Voor Tijd
(aan het eind van de zin)

Slide 7 - Tekstslide

Adverbs of frequency

(Woorden die aangeven hoe vaak iemand iets doet)

Slide 8 - Tekstslide

Adverbs of frequency
Adverbs of frequency

Slide 9 - Tekstslide

Waar staan adverbs of frequency?
You always walk to school             -> komt voor het werkwoord

I am sometimes late for school  -> komt na het werkwoord to be

I have never walked to school    -> komt voor het laatste w.w.

Slide 10 - Tekstslide

Maak nu de oefenopgaven
-->

Slide 11 - Tekstslide

Wie
doet
wat
waar
wanneer
Jacky and Pete
aren't going
to the cinema
tonight

Slide 12 - Sleepvraag

wie
doet
wat
waar
wanneer
my little brother
bakes
a cake
in the kitchen
every weekend

Slide 13 - Sleepvraag

Wie
doet
wat
waar
wanneer
my sister
is going to do
at school
tomorrow
a presentation

Slide 14 - Sleepvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
Doesn't she go in the weekends out?
B
Doesn't she go out in the weekends?

Slide 15 - Quizvraag

Choose the sentence with the correct word order.
A
He swims every day in the canal.
B
He swims in the canal every day.

Slide 16 - Quizvraag

Correct word order:
Billy / to his friend /
five minutes ago / went
A
Billy went to his friend five minutes ago
B
Billy went five minutes ago to his friend
C
Billy five minutes ago went to his friend.
D
Five minutes ago Billy went to his friend

Slide 17 - Quizvraag

hardly / last year / could / ski / he

Slide 18 - Open vraag

enjoys / swimming / in our pool / always / in the morning / she


Slide 19 - Open vraag

meet / at the sports ground / they / after dinner/ their friends

Slide 20 - Open vraag

in a garage / Mr Hodges / his car / parks

Slide 21 - Open vraag