5.3 Genen en allelen

Thema 5 

Erfelijkheid en evolutie



B3
Genen en allelen
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Thema 5 

Erfelijkheid en evolutie



B3
Genen en allelen

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Een mens heeft .... chromosomenparen.
A
24
B
48
C
46
D
23

Slide 3 - Quizvraag

Zoek een foto van een karyogram van een man. Leg uit hoe je dit ziet.

Slide 4 - Open vraag


Wat is juist?
A
1 celkern 2 genen
B
1 cel 2 chromosomen
C
3 DNA 4 gen
D
3 Chromosomen 4 DNA

Slide 5 - Quizvraag

Zet in de juiste volgorde van klein naar groot:
A
cel - chromosoom - DNA - gen
B
gen - chromosoom - DNA - cel
C
gen - chromosoom -cel - DNA
D
gen - DNA - chromosoom - cel

Slide 6 - Quizvraag

Leerdoelen B3

5.3.1 Je kunt omschrijven wat DNA, genen en allelen zijn

5.3.2 Je kunt omschrijven wat een mutatie is

5.3.3 Je kunt omschrijven wat kanker is


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

DNA
  • Chromosomen bestaan voor een groot deel uit de stof DNA. 
  • DNA is opgebouwd uit de basen A, T, C en G. 
  • Eén paar (dus A–T of C–G) noem je een basenpaar

  • Het DNA uit één cel is opgebouwd uit ongeveer 3.000.000.000 basen: de bouwstenen van het DNA

Slide 9 - Tekstslide

Gen
  • Voor elke eigenschap en elk proces zijn duizenden basenparen nodig.
  • De basenparen die samen nodig zijn voor een eigenschap, vormen een gen
  • De basenparen kunnen naast elkaar liggen, maar meestal zijn ze verdeeld
  • De kleur, vorm en werking van je lichaam worden vooral geregeld door allemaal verschillende eiwitten
  • Alle genen bevatten de informatie voor het maken van die eiwitten

Slide 10 - Tekstslide

Genvariant of allel
Bij gen A zijn er kleine verschillen in basenparen. Op het ene chromosoom ligt een basenpaar G-C. Deze informatie geeft meestal blauwe ogen. Op het andere chromosoom ligt oip dezelfde plaats het basenpaar A-T. Deze informatie geeft meestal bruine ogen. Gen A is daarom verschillende gekleurd op de twee chromosomen.
De informatie in een gen noem je een genvariant of allel. De twee allelen noem je een allelenpaar. Het sterkste allel wint...

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Mutatie in lichaamscel
Mutatie in geslachtscel

Slide 13 - Tekstslide

Mutatie
  • Mutatie zichtbaar in fenotype -> mutant
  • Albino: mutant waarbij het lichaam
    geen pigment vormt.

Slide 14 - Tekstslide

Mutagene invloeden
Straling en stoffen die DNA kunnen beschadigen

Slide 15 - Tekstslide

Kanker

Slide 16 - Tekstslide

Zelfstandig aan de slag
  • Maak opdracht 1 t/m 8 (+9)
  • Kijk de opdrachten na met het antwoordboek of digitaal
  • Oefen de Flitskaarten en check de leerdoelen met de Test Jezelf

Klaar? 
  • Lees de Samenhang op bladzijde 124 en maak opdracht 10 als je eerder klaar bent...


timer
15:00

Slide 17 - Tekstslide

Lesafsluiter B3

Slide 18 - Tekstslide

Hebben plantencellen ook DNA?
A
Ja
B
Nee

Slide 19 - Quizvraag

Een allel is hetzelfde als een gen.
A
Ja, ze hebben beiden altijd dezelfde info.
B
Ja, ze liggen allebei op dezelfde plek en zijn dus gelijk.
C
Nee, ze liggen wel op dezelfde plek maar een gen is specifieker.
D
Nee, ze liggen wel op dezelfde plek maar een allel is specifieker.

Slide 20 - Quizvraag

Welke beschrijving hoort bij welk begrip?
Bevat informatie over één erfelijke eigenschap
Bestaat uit DNA en eiwitten
Is een variant van een gen
De stof die de code bevat over erfelijke eigenschappen
Chromosoom
Allel
DNA
Gen

Slide 21 - Sleepvraag

Bij een mutatie in welk type cellen zijn de gevolgen het grootst?
A
Bij een mutatie in bloedcellen.
B
Bij een mutatie in geslachtscellen.
C
Bij een mutatie in huidcellen.

Slide 22 - Quizvraag