Rekenen: Eind 5 - deel 3

REKENEN - Eind 5 - Deel 3
Eind 5
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenBasisschoolGroep 5,6

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

REKENEN - Eind 5 - Deel 3
Eind 5

Slide 1 - Tekstslide


Blijf steeds verdubbelen.

Welk getal moet dan in het lege vakje komen?
A
20
B
22
C
30
D
32

Slide 2 - Quizvraag

Linn telt de donuts.

Er zijn 149 blauwe, 101 groene en 51 paarse donuts.

Hoeveel donuts zijn dat in totaal?
A
300
B
301
C
299
D
400

Slide 3 - Quizvraag


10 x 43 = . . .
A
430
B
33
C
53
D
400

Slide 4 - Quizvraag


Jip heeft 3 briefjes van 10 euro,
5 munten van 2 euro en
6 munten van 50 eurocent.

Hoeveel euro heet Jip in totaal?
A
43 euro
B
46 euro
C
42 euro
D
45 euro

Slide 5 - Quizvraag


10 x 62 = . . .
A
260
B
602
C
620
D
206

Slide 6 - Quizvraag


Het blauwe jurkje is goedkoper dan het groene jurkje.

Hoeveel euro goedkoper?
A
€ 39,-
B
€ 30,-
C
€ 40,-
D
€ 49,-

Slide 7 - Quizvraag


Alphonso heeft 58 koekjes gebakken.

Hij doet steeds 8 koekjes in een zakje.

Hoeveel koekjes houdt Alphonso over?
A
7
B
3
C
2
D
8

Slide 8 - Quizvraag


210 : 7 = . . .
A
70
B
30
C
3
D
7

Slide 9 - Quizvraag

Jelle loopt mee met een sponsorloop.

Voor elke 1000 meter die hij loopt
krijgt hij € 1,-.

Hij loopt 8 rondjes van 500 meter.

Hoeveel euro verdient hij daarmee?
A
€ 2,-
B
€ 4,-
C
€ 6,-
D
€ 8,-

Slide 10 - Quizvraag


Blijf steeds verdubbelen.

Welk getal moet dan in het lege vakje komen?
A
30
B
35
C
38
D
48

Slide 11 - Quizvraag


Hansje krijgt elke maand 2 euro zakgeld.

Hoeveel euro zakgeld krijgt zij in 12 maanden in totaal?
A
12 euro
B
14 euro
C
24 euro
D
36

Slide 12 - Quizvraag


302 - 299 =
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 13 - Quizvraag

Linde heeft haar voortgangsgesprek.

Het gesprek begint om 10 minuten vóór 4.

Een kwartier later is het gesprek afgelopen.

Hoe laat is het dan?
A
5 minuten over 4
B
kwart over 4
C
kwart voor 4
D
10 minuten over 4

Slide 14 - Quizvraag


Jim heeft 4 briefjes van 10 euro,
2 munten van 2 euro en
2 munten van 50 eurocent.

Hoeveel euro heet Jim in totaal?
A
44 euro
B
48 euro
C
42 euro
D
45 euro

Slide 15 - Quizvraag


Blijf steeds verdubbelen.

Welk getal moet dan in het lege vakje komen?
A
62
B
46
C
53
D
64

Slide 16 - Quizvraag


104 : 8 = . . .
A
11
B
13
C
14
D
12

Slide 17 - Quizvraag

De oppasser telt de dieren.

Er zijn 139 olifanten, 61 apen en 211 papegaaien.

Hoeveel dieren zijn dat in totaal?
A
309
B
297
C
411
D
392

Slide 18 - Quizvraag


Josje heeft 68 koekjes gebakken.

Zij doet steeds 8 koekjes in een zakje.

Hoeveel koekjes houdt Josje over?
A
4
B
3
C
2
D
5

Slide 19 - Quizvraag


Daantje wil 1 kilo kersen kopen.

Hoeveel gram moet ze er nu nog bij doen?
A
50 gram
B
350 gram
C
300 gram
D
450 gram

Slide 20 - Quizvraag


25 + 75 + 55 + . . . = 200
A
55
B
35
C
45
D
25

Slide 21 - Quizvraag


292 volwassenen en 34 kinderen bezochten vandaag het museum.

Hoeveel bezoekers zijn dat samen?
A
226
B
326
C
336
D
316

Slide 22 - Quizvraag


2 x 147 = . . .
A
280
B
198
C
294
D
284

Slide 23 - Quizvraag



Op welke klok is het half 11?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 24 - Quizvraag


Pieter haalt een Haloween pizza.

Hij betaalt met twee euro.

Hoeveel cent krijgt hij terug?
A
49 cent
B
50 cent
C
51 cent
D
52 cent

Slide 25 - Quizvraag


De heg is 100 cm hoog.

Hij moet 75 cm hoog worden.

Hoeveel cm moet eraf?
A
25 cm
B
45 cm
C
30 cm
D
75 cm

Slide 26 - Quizvraag



537 = 5 x 100 + . . . x 10 + 1 x 7
A
10
B
2
C
3
D
40

Slide 27 - Quizvraag


Om dit weiland komt een hek.

Hoeveel meter lang wordt het hek?
A
240 m
B
270 m
C
370 m
D
290 m

Slide 28 - Quizvraag


490 - 105 = . . .
A
380
B
385
C
395
D
390

Slide 29 - Quizvraag



Op welke klok is het even laat?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 30 - Quizvraag