Kennismaking Nederlands

Waar denk je aan bij
het vak Nederlands?
1 / 22
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Waar denk je aan bij
het vak Nederlands?

Slide 1 - Woordweb

Startvraag

Vind jij Nederlands moeilijk?
A
nee
B
ja
C
soms
D
alleen spelling

Slide 2 - Quizvraag

Wat hoort op de ..... ?

"Ik ........ deze taalquiz heel leuk."
A
vinden
B
vind
C
vindt
D
vonden

Slide 3 - Quizvraag

Teksten

Wat voor een soort tekst is dit?

A
gedicht
B
gebruiksaanwijzing
C
krantenartikel
D
voorleesboek

Slide 4 - Quizvraag

Een uitdrukking, maak af.

Zo gezond als een ...
A
vis
B
hond
C
kip
D
pauw

Slide 5 - Quizvraag

spelling

Welk woord is GOED geschreven?
A
interresant
B
portomonnee
C
encyclopedie
D
onmiddelijk

Slide 6 - Quizvraag

woordenschat
Hoe noem je een ander woord met (bijna) dezelfde betekenis?

A
gezegde
B
synoniem
C
alinea
D
afbeelding

Slide 7 - Quizvraag

lezen
Uit welke boekenserie komt deze illustratie?
A
Hugo
B
Het leven van een loser
C
Niek de Groot
D
Dagboek van een muts

Slide 8 - Quizvraag

uitdrukking
Wat betekent:
Je ziet er
bedrukt uit?
A
dat je er verdrietig uitziet
B
dat je er moe uitziet
C
dat het lijkt of je onder het kopieerapparaat lag
D
dat je er goed uitziet

Slide 9 - Quizvraag

grammatica
In welke zin staan precies drie werkwoorden?
A
De vliegen vliegen achter vliegen aan.
B
De reiziger zal met de trein gaan reizen.
C
In de mediatheek staan veel computers.
D
Misschien moeten wij verhuizen.

Slide 10 - Quizvraag

Spelling
Zet de zin in de verleden tijd:
"Ik haast me naar het werk."

Slide 11 - Open vraag

gesprekken
Hoe noem je
wat iemand ergens van vindt?
A
interview
B
doorvragen
C
feit
D
mening

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Video

grammatica
Over welke woordsoorten
ging dit liedje?
A
zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
B
werkwoorden
C
persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
D
voorzetsels

Slide 14 - Quizvraag

Taalspelletjes

Slide 15 - Tekstslide

Lettertje prik
Je krijgt zometeen een letter en een categorie, bedenk zoveel mogelijk woorden met die beginletter binnen de categorie.

Bijvoorbeeld: dieren met de letter g: geit, giraffe, gans etc.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Woordslang
We gebruiken dezelfde categorieën als net (bijvoorbeeld dieren), de eerste noemt een woord uit die categorie (bijvoorbeeld aap). Degene na jou noemt dan een dier met de laatste letter van aap, bijvoorbeeld paard, en weer een volgende ziet in de laatste letter van paard de eerste letter van Deense dog. Wanneer er een woord herhaalt wordt of iemand niets meer weet is het spel afgelopen.

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Woordslang
De eerste speler noemt een samenstelling, dus een woord dat bestaat uit twee zelfstandige naamwoorden, bijvoorbeeld keukendeur. De tweede speler neemt het laatste deel van het woord, plakt er iets achter en maakt er een nieuw woord van (deurpost). De volgende pakt daar weer het laatste deel van en maakt weer een nieuw woord (postbus), enz.

Slide 20 - Tekstslide

Achterstevoren spellen
Ik noem een woord van maximaal tien letters (bijvoorbeeld tunnel) die een van jullie achterstevoren moet spellen: l-e-n-n-u-t. Als je dat foutloos binnen tien seconden (of een andere afgesproken tijdsduur) doet, verdien je een punt. Je krijgt de beurt via het rad.

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide