1.4 Grammatica §2.3 Voltooid deelwoord/tegenwoordig deelw.

Vrij lezen
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Vrij lezen

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
* Korte herhaling lesstof vorige week:
    - toepassing 't Kofschip X
    - Grammatica  §3.1 t/m §3.3 afmaken

* §3.4 Engelse werkwoorden
* Hoofdstuk 3 af (= 3 paragrafen) >> Klaar? Dan vrij lezen

Toets Grammatica H.3
=> MA 31/10, DI. 01/11, WO. 02/11, DO.03/11 (tijdens les)

Slide 2 - Tekstslide

  1. Wat gaan we doen?
  2. Lesdoel
  3. 10 opgaven gemaakte lesstof

  4. Theorie §3.3 (zelf aant. maken)
  5. Opdrachten Werkwoordspelling §3.3 + doorwerken aan §3.4*

  6. Klaar? Vrij lezen >>
  7. Terugkoppeling + weektaken
    TOETS: 
Lesdoel:

Je maakt aantekeningen van de spellingsregels 

Je spelt het voltooid en tegenwoordig deelwoord correct.

Je past alle werkwoordsvormen goed toe


Slide 3 - Tekstslide

Herhaling lesstof vorige week: 10 oefenvragen

Slide 4 - Tekstslide

Wanneer maak je gebruik van
" 't ex-kofschip "?
A
bij zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd
B
bij alle werkwoorden in de tegenwoordige tijd
C
bij zwakke werkwoorden in de verleden tijd en voor de laatste letter van het voltooid deelwoord
D
bij alle werkwoorden in de verleden tijd en voor de laatste letter van het voltooid deelwoord

Slide 5 - Quizvraag

Hieronder staan vier uitspraken. Drie uitspraken zijn waar. Welke uitspraak is NIET waar?
A
bij de hij-vorm in de tegenwoordige tijd eindigt een werkwoord nooit op een d
B
een voltooid deelwoord kan nooit eindigen op -dt
C
een sterk werkwoord (zoals lopen) heeft een andere klank in de verleden tijd
D
bij toepassing van de Kofschip-regel kijk je altijd eerst naar de stam van het werkwoord.

Slide 6 - Quizvraag

Vorige week is mijn nicht .........

[trouwen]
A
getrouwd
B
getrouwdt
C
getrouwt

Slide 7 - Quizvraag

Voor het diner ...... de kok een heerlijke maaltijd.
[bereiden]
A
bereide
B
bereidde
C
bereidden
D
bereiden

Slide 8 - Quizvraag

De kok ..... veertig kippen.

[braden]
A
brade
B
braadde
C
braden
D
braadden

Slide 9 - Quizvraag

Ook heeft hij verse groenten ..........

[stomen]
A
gestoomd
B
gestoomt

Slide 10 - Quizvraag

De gasten .............. kiezen tussen vegatarisch of vleesgerecht. vt
[kunnen]

Slide 11 - Open vraag

Bij het uitserveren van het eten werd het personeel door kelnerin ..............
[aansturen]

Slide 12 - Open vraag

Alle gasten ......... van een heerlijk diner.
A
genoot
B
genietten
C
genoten

Slide 13 - Quizvraag

Iedereen .......... het een geslaagd bruiloftsfeest.
A
vond
B
vont
C
vondt

Slide 14 - Quizvraag

Verleden tijd
VT ==> - sterke werkwoorden veranderen van klank

VT ==> - bij zwakke werkwoorden: [1] kijk naar hele werkwoord,
                   [2] leg je vinger op -en, [3] is de laatste letter een T, K, F,
                   S, C, H, P of X?, [4]
                                                          ja? schrijf dan STAM + TE(N)
                                                          nee? schrijf dan STAM + DE(N)

Slide 15 - Tekstslide

§3.3 Voltooid deelwoord
Welke begrippen ga je vandaag leren en gebruiken?

- voltooid deelwoord

- tegenwoordig deelwoord
- werkwoord als bijvoeglijk naamwoord

Slide 16 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord (vd) van sterke werkwoorden heeft soms een klinkerwisseling en eindigt vaak op -en: gezwommen, begonnen, gelezen.
   
Bij de zwakke werkwoorden hoor je vaak aan de verleden tijd of je ‘t’ of ‘d’ gebruikt: gebeurde – het is gebeurd (je hoort ‘d’).

Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld uit de praktijk

Slide 18 - Tekstslide

Tips voor laatste letter volt. dw.:
  1. Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op -t of -d. Omdat je geen verschil kunt horen tussen -t en -d, gebruik je de volgende regel: maak het woord langer:
    - geroerd / geroert? ==> de geroerDe soep ==> "De soep is geroerd."

  2. Twijfel je over de laatste letter? Gebruik de letters t x f k s ch en p (’t ex-fokschaap):
  • de letter voor -en in het hele werkwoord is t x f k s ch of p: gebruik -t
  • de letter voor -en in het hele werkwoord is niet t x f k s ch of p: gebruik -d 

Slide 19 - Tekstslide

De groente is ....

[stomen]
A
gestoomd
B
gestoomdt
C
gestoomt

Slide 20 - Quizvraag

Het vlees is in stukjes ....

[hakken]
A
gehakd
B
gehakdt
C
gehakt

Slide 21 - Quizvraag

Wij hebben mooie avonturen ......

[beleven]
A
beleefd
B
beleefdt
C
beleeft

Slide 22 - Quizvraag

Mijn zus heeft online veel kleding ........

[verkopen]
A
verkoopd
B
verkoopt
C
verkochd
D
verkocht

Slide 23 - Quizvraag

De vakbondsleider [beweren], dat hij lang genoeg heeft [onderhandelen].
A
beweerd / onderhandeld
B
beweerd / onderhandelt
C
beweert / onderhandeld
D
beweert / onderhandelt

Slide 24 - Quizvraag

niveau 2: maak nu de opgaven van Grammatica §3.3

Slide 25 - Tekstslide

tegenwoordig deelwoord
Dit spel je met het hele werkwoord + d: werkend, slapend

Voorbeelden (het tegenwoordig deelwoord is onderstreept):

Op haar trouwdag zag Rosita er stralend uit.
Die manier van juichen is kenmerkend voor Ronaldo.


Slide 26 - Tekstslide

Hij zag haar ........... over het water zitten.

[turen]
A
turend
B
turendt
C
turent

Slide 27 - Quizvraag

Tom komt altijd ........., maar Fred neemt liever de fiets.
[lopen]

Slide 28 - Open vraag

het bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Tekstslide

werkwoord als bijvoeglijk naamwoord (deelwoord)
ALGEMENE REGEL:
  • Spel een bijvoeglijk gebruikt deelwoord zo kort mogelijk. Dus: een vergrote foto (en niet een vergrootte foto).
  • Dit geldt niet als de uitspraak daardoor verandert. In zulke gevallen voeg je wel een extra t of d in: het geschatte bedrag (en niet het geschate bedrag).

voorbeelden:
  • besteden - het bestede geld
  • hervatten - de hervatte werkzaamheden
  • vangen - de gevangen vis

Slide 30 - Tekstslide

De meubelmaker ............ de stoel.

[bekleden]
A
beklede
B
bekleden
C
bekleedde
D
bekleedden

Slide 31 - Quizvraag

De ............ stoel.
A
beklede
B
bekleden
C
bekleedde
D
bekleedden

Slide 32 - Quizvraag

De weg wordt ............

[verbreden]
A
verbreed
B
verbreedt
C
verbreet

Slide 33 - Quizvraag

Vorige week ............ de stratenmakers de weg.
[verbreden]
A
verbreden
B
verbreedde
C
verbrede
D
verbreedden

Slide 34 - Quizvraag

De ............ weg.
A
verbrede
B
verbreedde

Slide 35 - Quizvraag

De ................. minister

(aftreden)
A
afgetrede
B
afgetreden

Slide 36 - Quizvraag

Wat is voor jou van toepassing:
A
ik begrijp de behandelde theorie nu goed of beter
B
ik weet niet zeker of ik het allemaal snap, maar ga nu eerst zelfstandig werken aan de lesstof
C
ik weet niet zeker of ik het snap, ik wil graag verder samenwerken (binnenring)
D
ik snap de theorie nog niet en wil graag nog meer uitleg (binnenring)

Slide 37 - Quizvraag

Niveau 3/4: maak nu de opgaven van Grammatica §2.3

Slide 38 - Tekstslide

Rondvraag
Zijn er nog vragen?
Werk zelfstandig door aan de opdrachten:

- Grammatica §2.3
 

- vrij lezen 

Slide 39 - Tekstslide